Abstracte Kunst volgens Maarten Van Rossem (bij ‘De Slimste Mens’)

Gisterenavond keken E en ik weer naar ‘De Slimste Mens’, zoals naar elke aflevering. Het was deze maandag de eerste sessie in de zogenaamde finaleweek waarin de beste kandidaten van het seizoen het tegen elkaar opnemen en op vrijdag de winnaar uit de bus komt rollen. Spanning alom, voor deelnemers zowel als kijkers.
In de vragenronde ‘3-6-9’, waarmee de kennisquiz elke avond begint, worden aan de drie deelnemers om beurten vragen zonder specifiek thema gesteld. Degene die goed antwoordt behoud het recht op de volgende vraag. En er gebeurde het volgende (luister en huiver!):

Vraag van presentator Philip Freriks aan deelnemer Erik van Looy, zelf al 20 jaar presentator van de eerste en Belgische variant van het programma:
‘In het Museum Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen in Düsseldorf hangt al meer dan 40 jaar een schilderij van een beroemd kunstenaar op z’n kop. Van welke kunstenaar is dat schilderij?’
Antwoord van Erik, vrijwel zonder aarzeling: ‘Van Mondriaan’.
‘Dat is juisssst’, antwoordt Philip, want zo reageert hij bijna altijd op een goed antwoord.

[12 uur later: Ik krijg op FaceBook bericht van Carel Lanters dat vraag en antwoord anders hebben geluid, dus ik kijk zelf terug op NPO-uitzending gemist, of hoe die dienst ook mag heten. En verdomd, Carel heeft gelijk. Het enige is dat ik gisteren daar ook gekeken heb en vraag en antwoord, op basis van de versie die ik zag, parlando heb uitgetypt. Dat kan niets anders betekenen dan dat ze (de NPO/KRO-NCRV, die ik erover zal gaan proberen te bellen (035- 677 5755)) of schrijven, een andere montage tevoorschijn hebben getoverd. WTF, het lijkt The Matrix wel! Bovendien begint betreffend fragment nu op 9 minuut en 32 seconden, terwijl dat gisteren op, ongeveer precies, minuut 10 was (wat ik voor mezelf noteerde om het steeds gemakkelijk te kunnen terugvinden).
De versie in ‘de huidige realiteit’, NÚ nu dus, luidt als volgt:
Vraag van presentator Philip Freriks aan deelnemer Erik van Looy:
Het Museum Kunstsammlung (wat Philip nu stuiterend uitspreekt, gisteren niet!) Nordrhein-Westfalen in Düsseldorf kwam onlangs in het nieuws. Ze hadden een foutje gemaakt met het beroemde kunstwerk New York City 1 van Mondriaan dat sinds 1980 in hun bezit is. Welk foutje?’
Antwoord van Erik, vrijwel zonder aarzeling: ‘Ze hadden het ondersteboven gehangen.’
En Fin, deze (mijn) tekst gaat sowieso over verwarring, dus dit kan er allemaal ook nog wel bij.]


Tussendoor, want we zijn nog niet aan mijn hoofdonderwerp geraakt, even over omkeringen gesproken: iets dergelijks is Jan Dibbets ook wel eens overkomen met een werk van hemzelf, en wel in een Italiaans museum. En aangezien hij nog leeft besloot hij de situatie maar zo te laten en zelfs om zijn omgekeerde wereld zo te signeren dat het gelegitimeerd en, met alle vergunningen, stempels en leges, kon blijven hangen zoals men daar gewend was.
Dat was Mondriaan (1872 – 1944) niet gegund, want New York City 1, voorheen New York City II, werd na zijn dood op zijn atelier, in NY inderdaad, samen met andere laatste werken aangetroffen. Vermoedelijk dateert de verwisseling van onder- en bovenkant reeds uit die tijd. In het Duitse museum laten ze het maar zo want het schilderij, de staat waarin het verkeert (tamelijk miserabel, als ik de afbeeldingen mag geloven), is intussen zodanig aan zijn historische ophanging gewend geraakt dat omdraaien waarschijnlijk grote schade tot gevolg zou kunnen hebben.
Wat betreft die omnummering: er waren ooit drie genummerde ‘New York City’-schilderijen, maar ergens in de jaren ’80 werd III  2, net als ‘1’ gedateerd ’42-’44, en ‘I’ werd New York-New York City, uit ’42 en als enige geheel in olieverf opgetrokken, zonder plakband dus. Is het allemaal een beetje duidelijk?

Hieronder de twee mogelijkheden, mocht u thuis een keer met het onderhavige probleem te maken krijgen: Links FOUT, maar wel zoals in het museum, rechts GOED. Ik vind rechts beter, spannender, maar dat kan aan mij liggen.

Nu weer terug naar de spelletjesavond!
Na het goedbevinden door Philip slaat de zogenaamde éenmans-jury, bestaande uit Maarten van Rossum, op zijn hotelbel om aandacht te vragen voor zijn eigen opinie plus zijn oneindige expertise, waar ik meestal de lol wel van in zie.
Ik moet nu even het betreffende fragment van de aflevering terugkijken omdat ik Van Rossum’s woorden nauwkeurig wil noteren en die dus eerst handmatig op een ouderwets gelinieerd kladblokje met een vulpen (van E voor mijn laatste verjaardag gekregen) moet opschrijven. Dus een ogenblikje geduld graag (niet weglopen, hoor!).

o-o-o-o-o

Ja, daar zijn we weer. Beide heren waren gelukkig goed te verstaan, dus het ging goed, al viel me wel op dat, als ik een tijd niet met de hand geschreven heb, het er ten opzichte van mijn oorspronkelijke kalligrafie, beroerd uitziet:
Het is een tamelijk eenzijdig dialoogje tussen Van Rossem (MvR) en Freriks (PF) over dat 180 graden gedraaide schilderij:

MvR: ‘Het geeft wel te denken, natuurlijk, dat het niemand in al die jaren is opgevallen…’
PF: ‘Maarten, als het om abstracte kunst gaat, gebeurt er iets met onze hersenactiviteit. Kun jij dat uitleggen?’
MvR: ‘Ja, daar is een aardig onderzoek naar gedaan. Mensen kijken dus naar abstracte kunst… Onze hersenen zijn enorm goed in patroonherkenning, hè, je moet die hyena zien in het duistere bosje terwijl het schemert op de savanne, zal ik maar zeggen. Dus op het abstracte schilderij zoeken onze hersenen onmiddellijk naar: zie ik niet toch een olifantje, of een ijskast, misschien. Eh, nee! En nadat de hersenen enige tijd geworsteld hebben met al die kleurvlakken geven ze het op en komen ze simpelweg tot stilstand.’
PF: ‘Ze kunnen het niet aan, dus?’
MvR: ‘Nee, onze hersenen vinden het vervelend. Die willen zeggen: Hé, het is een boerderijtje, is het nou een ezel of een wolf? Dat willen we graag! En terecht natuurlijk!

Waarschijnlijk las Van Rossum, om zich te informeren, een artikel zoals dit, al wordt er niet in gesproken over ‘het tot stilstand komen van de hersenen’, in tegendeel (aan het eind van mijn tekst, helemaal beneden, van een gedeelte een vertaling*).
In weerwil van mijn ruime sympathie voor Van Rossem en vaak zelfs bewondering voor zijn down to earth-analyses van situaties in de wereld, vind ik zijn woorden hier uitermate vervelend. Hij ventileert niet alleen zijn persoonlijke hekel aan abstracte kunst in algemene zin (wat best mag, al vind ik het een zelfopgelegde inperking van het kunnen genieten van Aspecten van Iets). Hij komt ook gevaarlijk dicht in de buurt van het afwijzen van dit zeer brede en bij velen geliefde artistieke fenomeen en van het onzinnig en overbodig verklaren ervan.
Het verlaten van de weg om te werken, te schilderen of te beeldhouwen, op basis van figuratie die de werkelijkheid representeert (dat lijkt een begripsverdubbeling, maar dat is het niet per sé) wordt sinds het begin van de vorige eeuw als een interessant kunstzinnig parcours door kunstenaars onderzocht. Daarop volgden ook fotografen en filmmakers in de jaren twintig en dertig. Het is dus intussen mede een antiek te noemen traditie, naast allerlei andere. Het afwijzen of ridiculiseren daarvan is waarschijnlijk te wijten aan een vorm van domheid, waarvan je niet zou verwachten dat die ook intelligente mensen, intellectuelen zelfs, kan aankleven. Het miskennen en afkeuren van andere vormen van genieten, van sport bijvoorbeeld, of van specifieke muzikale uitingen, is Van Rossem eveneens in de mond beschoren. Dat de afwijzing van een menselijke uitingsvorm bij hem vaak in een humoristische wijze mal gegoten wordt maakt die vaak zeer verteerbaar. Maar hij wordt er wel een esthetiekridder mee, zoniet een lid van de esthetiekpolitie.
Bij alle vormgeving van het ‘in eerste instantie nutteloze’ speelt stilering een grote rol en bepaalt mede, gestuurd door het talent van ‘de maker’, de schoonheid daarvan. Dat geldt voor bankbiljetten, mode, stoelen, muziek, beeldende kunst, letters, literatuur, maar net zo goed voor journalistiek, een column of een sportverslag in de krant. Zoals Reve het eens formuleerde: ‘Als een moeder huilt om haar gestorven kind is dat geen kunst. Begeleidt ze zichzelf daarbij op een gitaar dan is het dat wel.’ Wie wat waardeert is voor ieder een keuze. En in ieder van die keuzes mogen we niemand belemmeren, laat staan iets verbieden. Voor het ‘geluk’ dat per persoon teweeg gebracht wordt door een gestileerde menselijke uiting, mag geen hek geplaatst worden door tendentieus geleuter. Door Bouw Det niet, en ook niet door Van Rossem, want het zijn allebei ‘influencers’.

7 februari 2023
o-o-o-o-o
*
Hierbij in vertaling, voor de liefhebber, een deel van de tekst uit het webmagazine ‘Salon’ van december 2016 die ik eerder reeds als hyperlink aangaf en waarin, beduidend minder kort door de bocht dan door Maarten van Rossem, ingegaan wordt op hoe onze hersenen visueel abstracte informatie verwerken.
(De vertaling uit het Engels is gemaakt met het vertaalprogramma DeepL, dat het heel behoorlijk doet)

:-:-:-:

De reden waarom abstracte kunst zo’n enorme uitdaging vormt voor de toeschouwer, is dat zij ons leert op een nieuwe manier naar kunst – en in zekere zin naar de wereld – te kijken. Abstracte kunst daagt ons visuele systeem uit om een beeld te interpreteren dat fundamenteel verschilt van het soort beelden dat onze hersenen hebben ontwikkeld om te reconstrueren.
Kandel (Eric Richard Kandel, psychiater en neurowetenschapper | *Wenen, 1929) beschrijft het verschil tussen “bottom up” en “top down” denken. Dit is basismateriaal voor neurowetenschappers, maar gloednieuw voor kunsthistorici. Bottom-up denken omvat mentale processen die in de loop der eeuwen zijn ingebakken: onbewust zin geven aan verschijnselen, zoals gissen dat een lichtbron die van boven ons komt de zon is (omdat dat duizenden jaren lang de primaire lichtbron was, en deze informatie in ons wezen is geprogrammeerd) of dat iemand die groter is dichter bij ons moet staan dan iemand die veel kleiner is en dus in de verte staat.
Top down denken daarentegen is gebaseerd op onze persoonlijke ervaring en kennis (niet ingebakken in ons als mensen met millennia aan ervaringen die ons geprogrammeerd hebben). Top down denken is nodig om formele, symbool- of verhaalrijke kunst te interpreteren. Abstractie maakt gebruik van bottom-up denken en vereist weinig tot geen a priori kennis.
Kandel is niet de eerste die hierop wijst. Henri Matisse zei: “We zijn dichter bij het bereiken van vrolijke sereniteit door gedachten en figuren te vereenvoudigen. Het idee vereenvoudigen om een uitdrukking van vreugde te bereiken. Dat is onze enige daad [als kunstenaars].” Maar het helpt dat een gerenommeerd wetenschapper, die ook een helder schrijver en gepassioneerd kunstliefhebber is, de ideeën van het ene vakgebied omzet in het begrip van het andere. De schok voor mij is dat abstractie eigenlijk minder intimiderend zou moeten zijn, omdat het geen geavanceerde graden en geen lezing van honderden pagina’s bronmateriaal vereist om het te begrijpen en ervan te genieten. En toch vindt het grote publiek abstractie en minimalisme intimiderend en doet het snel af met “oh, dat kan ik ook” of “dat is geen kunst”. We zijn gewoon gewend aan formele kunst; we verwachten het, en verwachten ook niet per se het te “begrijpen” in interpretatieve zin. Onze reacties zijn esthetisch, waarbij we slechts twee van de drie Aristotelische voorwaarden voor kunst beoordelen: het getuigt van vaardigheid en het kan mooi zijn, maar de vraag of het interessant is slaan we vaak over, omdat die vraag kennis vereist die we misschien niet bezitten.
We zouden kunnen denken dat het “lezen” van formele schilderijen, vooral die vol symbolen of met esoterische mythologische scènes, actieve probleemoplossing vereist. Op een gevorderd academisch niveau is dat zeker het geval (ik heb jarenlang mijn hoofd gebroken over dat schilderij van Bronzino). Maar op een minder academisch niveau, voor de meeste museumbezoekers, is dit niet het geval. Kijken naar formele kunst is eigenlijk een vorm van passief narratief lezen, omdat de kunstenaar ons alles heeft gegeven wat onze hersenen verwachten en automatisch weten te verwerken. Het lijkt op het echte leven.
Maar het breinbrekende punt dat Kandel maakt is dat abstracte kunst, die het narratieve, de levensechte, verwachte beelden wegneemt, actieve probleemoplossing vereist. We zoeken instinctief naar patronen, herkenbare vormen, formele figuren binnen de abstractie. We willen het werk een rationele verklaring opleggen, en abstracte en minimalistische kunst verzet zich daartegen. Het laat onze hersenen op een andere, hardere manier werken, op een onbewust niveau. Hoewel we het niet zo verwoorden, is dat misschien de reden waarom mensen abstracte kunst intimideren en sneller afwijzen. Het vereist dat hun hersenen op een andere, minder comfortabele, meer verbaasde manier functioneren. Meer verbaasd zelfs dan wanneer ze naar een formeel, puzzelschilderij kijken.
Kandel vertelde The Wall Street Journal dat het verband tussen abstracte kunst en neurowetenschap te maken heeft met reductionisme, een term in de wetenschap voor het zoveel mogelijk vereenvoudigen van een probleem om het gemakkelijker te kunnen aanpakken en oplossen. Daarom bestudeerde hij reusachtige zeeslakken om het menselijk brein te begrijpen. Zeeslakken hebben slechts 20.000 neuronen in hun hersenen, terwijl mensen er miljarden hebben. Het eenvoudiger organisme was gemakkelijker te bestuderen en de resultaten konden worden toegepast op de mens.
“Dit is reductionisme,” zei hij, “een complex probleem nemen en een centrale, maar beperkte component selecteren die je diepgaand kunt bestuderen. Rothko – alleen kleur. En toch is de kracht die daarvan uitgaat fantastisch. Jackson Pollock deed alle vorm weg.”
In feite begonnen sommige van de beste abstracte kunstenaars in een meer formele stijl, en pelden de vorm weg. Turner, Mondriaan en Brancusi, bijvoorbeeld, hebben vroege werken in een vrij realistische stijl. Mondriaan schilderde bijvoorbeeld al vroeg bomen die op bomen lijken, voordat hij zijn schilderijen abstraheerde tot een wirwar van takken, en dan een wirwar van lijnen en dan slechts een paar lijnen die voor hem nog steeds de boomachtigheid oproepen. Het is als het wegkoken van appelsap, het verwijderen van het overtollige water, om te eindigen met een appelconcentraat, de ultieme essentie van appel-zijn.
Wij zien abstractie graag als een 20e eeuws fenomeen, een reactie op de uitvinding van de fotografie. Schilder- en beeldhouwkunst hoefden niet langer de rol te vervullen van het vastleggen van gebeurtenissen, beeltenissen en mensen – dat kon de fotografie. Dus was de schilder- en beeldhouwkunst plotseling vrij om andere dingen te doen, dingen die de fotografie niet zo goed kon. Dingen als abstractie. Maar dat is niet het hele verhaal. Als je naar de oude kunst kijkt, zie je dat die vol zit met abstractie. De meeste boeken over kunstgeschiedenis beginnen, als ze ver genoeg teruggaan, met Cycladische beeldjes (gedateerd op 3300-1100 v. Chr.). Geabstraheerde, spookachtige, soort van menselijke vormen. Zelfs op grotmuren suggereren een paar lijnen een dier, of een constellatie van geblazen handafdrukken zweven op een muur in absolute duisternis.
Abstracte kunst is waar we begonnen, en waar we zijn teruggekeerd. Het doet onze hersenen pijn, maar op de juiste manier, want abstracte kunst dwingt ons anders te kijken en te denken.

Door NOAH CHARNEY

Over een schilderij van Vermeer: ‘Slapend Meisje’

Vanwege de actualiteit kan ik mooi terugkomen op een stuk tekst uit de correspondentie met mijn lieve vriend P van mei 2020. In die periode probeerde ik al schrijvend vorm te geven aan mijn ontzag voor zowel Vermeer als The Beatles die voor mij elkaar volledig en adembenemend in balans houden, tenminste waar het gaat om de eerste helft, tot aan ‘Revolver’, van het oeuvre van The Fab Four. Een onmogelijke opgave, natuurlijk, maar het leverde in ieder geval op wat volgt.

o-o-o

Hier naast me ligt het grote Taschen-boek met het complete oeuvre van Vermeer. Het ligt open op een paginagroot detail van Slapend Meisje uit 1657, dus van precies 3 eeuwen jaar voor mijn geboortejaar. De reproductie is groter dan het origineel, al is dat origineel geen klein schilderij: 87,6 x 76,5 cm. De reproductie heeft dringend een schoonmaak of restauratie nodig, maar waarschijnlijk heeft The New York Metropolitan Museum daar, ten tijde van de publicatie, even geen budget voor kunnen vrijmaken. 

Johannes Vermeer (Dutch, Delft 1632–1675 Delft) A Maid Asleep, ca. 1656–57 Oil on canvas; 34 1/2 x 30 1/8 in. (87.6 x 76.5 cm)
The Metropolitan Museum of Art, New York

Vannacht bekeek ik een reeks documentaires over het begrip van het werk van Vermeer. Hoewel een aantal specialisten direct naast een werk van Vermeer zit terwijl ze spreken, komen ze er bijna niet uit waarom ze zijn werk nou zo bijzonder vinden. Ik schaar me gaarne in deze groep. Toen ik anderhalf jaar geleden aan mijn broer C meldde dat éen van de kwaliteiten van Vermeer is dat je eenvoudigweg niet begrijpt hoe hij het heeft kunnen maken werd C woedend op me. Vooral, geloof ik, omdat hij vond dat ik een parmantig elitair standpunt innam. Hij begreep niet dat ik probeerde om totaal eerlijk te zijn in mijn ontzag voor de Maestro.
Steeds meer kom ik erachter dat het accepteren van het niet begrijpen van een fenomeen in de wereld voor veel mensen onmogelijk is. Daar komt soms een nieuw verzinsel van, een samenzweringstheorie, omdat die eenvoudiger te accepteren valt (niet bij C, hoor!). Het niet aanvaarden van het onbegrijpelijke leidt tot veel paniek (waarvoor religie een alternatief lijkt te bieden), maar waarom eigenlijk? Ik voel me er wel bij.

Nu sta ik voorovergebogen, omdat het boek plat op een stoel ligt, als voormalig verzamelaar van sigarenbandjes, postzegels, vakantiefolders en beeldende kunst, om nog eens, juist voordat ik een plas ga doen, te kijken naar de eerder genoemde afbeelding van ‘Slapend Meisje’ van Vermeer (om maar even schetsmatig mijn condition humaine aan te geven). Daarnaast luister ik naar een mij onbekende uitvoering van de Negende van Van Beethoven, maar dat zit mijn visuele waarneming niet in de weg. En ik realiseer me, als liefhebber van het ‘Repoussoir, dat de oude Johnny Van der Meer er minstens zeven varianten van heeft aangebracht in dit verwoestend mooie schilderij.

Voor het gemak zal ik ze van vooraan naar verderop even benoemen: het kussen (a) op de bijna onvermijdelijke stoel met leeuwenkoppen (b), dan het tapijt (c) dat van linksonder de voorstelling binnengolft waarop te vinden zijn: (d) een mes (net ontdekt), (e) iets dat in (f) textiel (?) is gewikkeld (g; vegetable, animal or mineral?) en, opengelegd door de stof, iets dat op (h) een struisvogelei lijkt. In deze kijkdoos bevindt zich, op gelijke afstand van ons padvindersoog, de kan of kruik die in vorm rijmt op dat ei. Dan krijgen we de schaal, mogelijk ‘Chine de Commande’ met wat vrijwel betekenisloos fruit erop (ik verwijs met ‘betekenisloos’ naar eerder in de schilderkunst ingezette, maar hier afwezige half-afgeschilde citroenen en schedels met een vlieg er op, memento mori en zo). Alles bij elkaar in ieder geval veel meer dan zeven, dus.
In deze fase van de voorstelling kunnen we ook de conclusie trekken dat het beeld vertrokken is, skewed. Het perspectief van de tafel levert ons eerder een boven- dan een vooraanzicht. Wat er verbeeld wordt tussen de omhoogstaande punt van het tapijt en de rugleuning van de stoel kan ik hier even niet vaststellen; oesters? schaamlippen?
Dan komt, in het repoussoir-gebeuren, de linkerhand van het meisje (een mooie jonge vrouw, eigenlijk; ik schat haar tussen de 19 en 23 jaar oud), voor ons kijkers rechts. Het schilderij mag dan wel ‘Slapend Meisje’ genoemd worden, maar mijn indruk is eerder dat ze met geloken ogen naar die hand kijkt en zich mijmerend iets afvraagt: Yes he loves me, no he loves me not, of, in vergelijkbare zin, de knopen in het tapijt telt om een mysterie te ontrafelen. Achter haar dienen zich nog meer elementen aan als gelaagde decorstukken, inclusief de achterkamer waarin ons doorzicht wordt gegund.

Zoals in veel natuurdocumentaires dieren namen krijgen, waar ik een pesthekel aan heb, wil ik er hier toch voor pleiten om deze in zichzelf gekeerde jonge vrouw Stella te noemen, liefst nog Stella Maris, een verwijzing naar moeder Maria, dus.
Volgens mij is Stella, net als meer vrouwen in schilderijen van Johnny, zwanger. Haar volle borsten zouden daarop kunnen wijzen. In dat opzicht mogen we misschien ook het fruit op de schaal, het struisvogelei en de robuuste schenkkan in die richting interpreteren, misschien zelfs inclusief het ‘gezwollen’ kussen op de stoel vooraan, dat wordt omgeven door een corona, een stralenkrans, een gezegende staat.
Alles voor, vooraan, Stella is eigenlijk schots en scheef gearrangeerd, maar achter haar, de wand, de opening, de ruimte, is strak gecomponeerd. Onder de plooien van het tapijt voor haar lijkt, op mummieachtige wijze, zich zelfs een menselijk lichaam te verschuilen. In Stella’s achtergond wordt cultuur weergegeven, kennis, ruimte: het zwanger zijn van een toekomstig leven. In de rugleuning van de stoel zijn, op een vage manier, baarmoederscans van het kind waar te nemen.
Was Vermeer een kosmonaut?
Wat een verzinsels, allemaal. Maar ik ben er voorlopig gelukkig mee. En laten we hopen dat het schilderij, waarvan de afbeelding hierboven in 2015 is gemaakt, ter gelegenheid van de tentoonstelling in Het Rijks intussen is schoongemaakt.

Belasting op Kunst? Een antwoord van de Wethouder Financiën

Datum: 2 december 2022
Behandeld door bestuurszaken.bel@amsterdam.nl

Onderwerp:
Uw e-mail van 21 november 2022 over de reclamebelasting


Geachte heer Gieles,
Dank voor uw e-mail van 21 november 2022, waarin u aandacht vraagt voor de voormelding voor de reclamebelasting die door Belastingen Amsterdam is verstuurd aan de gebruikers van het bedrijfspand van Studio Stallinga vanwege een wandschildering. U stelt dat deze wandschildering niet als reclame zou mogen worden beschouwd, omdat het een autonoom kunstwerk betreft dat op geen enkele wijze verwijst naar de bedrijfsmatige activiteiten die in het pand worden ontplooid. U vraagt daarnaast of – en zo ja, op basis waarvan – het beoordelen van de uiting aan het pand binnen ons ambtsgebied valt. Graag licht ik in deze brief toe hoe de reclamebelasting in Amsterdam wordt toegepast, hoe in de context van de reclamebelasting wordt omgegaan met kunstuitingen in de stad en waarom de belastinginspecteur het bevoegde bestuursorgaan is voor de uitvoering van gemeentelijke heffingen.

Belastingen voor openbare aankondigingen
Anders dan de term reclamebelasting in eerste instantie kan doen vermoeden, schrijft de Gemeentewet in artikel 227 voor dat deze heffing niet alleen betrekking heeft op reclameboodschappen, maar op openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Op basis van jurisprudentie dient de gemeente een ruime uitleg van het begrip openbare aankondiging te hanteren: elke uiting van commerciële of ideële aard die is gericht op het trekken van de belangstelling van het publiek voor een dienst, een product of een boodschap geldt in beginsel als een openbare aankondiging.
Ook kunstuitingen kunnen de functie van openbare aankondiging hebben
In algemene zin geldt dat autonome kunst – zonder duidelijke afzender of relatie met een specifieke dienst, een product of een boodschap – buiten de reclamebelasting valt. Dat kunnen bijvoorbeeld muurschilderingen zijn, gedichten, sculpturen, maar ook historische gevelreclames. Wanneer een kunstwerk echter verwijst naar de functie van het gebouw waaraan het kunstwerk is bevestigd of de exploitant daarvan, kan het de functie hebben van een openbare aankondiging zoals bedoeld in de Gemeentewet. Met andere woorden: of iets kunst is of niet doet voor de heffing van de reclamebelasting niet ter zake, het gaat om de vraag of het een uiting betreft waarmee de aandacht van het publiek wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap.

Belastinginspecteur als bevoegd bestuursorgaan
Het voorkomen van subjectiviteit en willekeur bij de uitvoering van gemeentelijke belastingen is een belangrijke reden waarom in de Algemene Wet inzake Rijksbelasting (AWR) is vastgelegd dat belastinginspecteur het bevoegde bestuursorgaan om belastingaanslagen op te leggen. Bij het heffen van de reclamebelasting is de door de gemeenteraad vastgestelde verordening leidend. Vervolgens is het aan de Belastinginspecteur om deze heffing uit te voeren, rekening houdend met de randvoorwaarden uit de wet en de jurisprudentie. Uiteraard houdt de inspecteur daarbij rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het gelijkheidsbeginsel, proportionaliteit, doelmatigheid en het rechtzekerheidsbeginsel. Het is aan de belastinginspecteur om – met inachtneming van de kaders zoals gesteld door de raad en alle omstandigheden van het specifieke geval – te beoordelen of het belastbare feit zich voldoet, niet aan het college.

Rechtsbescherming voor belastingplichtigen
Naar aanleiding van de voormelding is in de casus waar u aandacht voor vraagt door de
belanghebbende contact gezocht met Belastingen Amsterdam. Deze voormelding is bedoeld om inzicht te bieden in de uitingen die de gemeente heeft geregistreerd en belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om daar op te reageren bij onjuistheden of vragen over te stellen. Daarmee probeert Belastingen Amsterdam fouten of onduidelijkheden te herstellen bij de uitvoering van deze nieuwe heffing, voordat de daadwerkelijke aanslagen worden verstuurd en wordt interactie tussen Amsterdammers en de gemeente als responsieve overheid gestimuleerd.
Belastingen Amsterdam heeft de belanghebbende van de casus die u onder onze aandacht heeft gebracht gevraagd om aanvullende informatie te verstrekken. Op basis van die informatie zal de inspecteur beoordelen of met het kunstwerk de aandacht van het publiek wordt getrokken voor de activiteiten in het pand. Als dat zo is, dan wordt het kunstwerk gezien als een openbare aankondiging zoals bedoeld in de Gemeentewet. Wellicht ten overvloede wil ik u er tot slot op wijzen dat het voor een ieder die het niet eens is met de gemeentelijke belastingaanslag zodra die begin 2023 wordt verstuurd, hier altijd de mogelijkheid tot bezwaar en beroep voor open staat.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Hester van Buren
Wethouder Financiën

Een brief aan Amsterdamse wethouders

Zojuist stuurde ik een brief aan twee wethouders van de Gemeente Amsterdam, te weten Hester van Buren (financiën) en Touria Meliani (cultuur), naar aanleiding van het artikel door Edo Dijksterhuis in Het Parool van vandaag. Dat behelst de voorgenomen precarioheffing over het kunstwerk van Tim Ayres dat hij acht jaar geleden maakte op de gevel van het pand van Studio Stallinga in Amsterdam-Noord. Daar moet nu betaald voor gaan worden en dat is debiel, belachelijk en onzin!

o-o-o-o-o-o-o

Geachte wethouder van financiën, Geachte wethouder van cultuur,

In het besluit om het kunstwerk van de Brits-Nederlandse kunstenaar Tim Ayres, aangebracht op de gevel van het bedrijfspand van Studio Stallinga in Amsterdam-Noord (zie afbeelding onderaan), te belasten met een precarioheffing, schuilt bij de afdeling Waardering, Heffing & Toezicht een niet geringe denkfout.
Enerzijds kan ik me daar, wat de reden betreft, iets bij voorstellen omdat uw portefeuille geen culturele inhoud heeft en omdat u slechts de relatie zoekt tussen de bedrijfsmatige kant van een pand of locatie en het wervend naar buiten brengen van die kant door het aanbrengen van naamvermelding, tekst of logo in, aan, of op een gevel.

In onderhavig geval speelt duidelijk iets anders en wel om meerdere redenen.
Om te beginnen is de wandschildering een geheel op zichzelf staand, zogenaamd autonoom, kunstwerk dat op geen enkele manier verwijst naar de bedrijfsmatige activiteiten die in het pand worden ontplooid. De keuze van Stallinga en Galani om Tim Ayres uit te nodigen voor de verfraaiing van hun zouteloze gevel in een armoedige semi-industriële omgeving was gebaseerd op respect voor het werk van deze bekende kunstenaar. Ze gaven hem, binnen de ruimte die ze ter beschikking hadden, alle artistieke vrijheid om tot de conceptie van het werk te komen. En ze betaalden hem daar een niet geringe som geld voor. De voorname, maar ook raadselachtige uitstraling van het resultaat dient niet alleen hun eigen genoegen, maar is tevens een geschenk aan de visueel en cultureel uiterst karige omgeving.

Foto Jakob van Vliet / Het Parool

Tim Ayres is sinds begin jaren negentig als kunstenaar internationaal gerenommeerd, vooral door zijn werk waarin, naast kleur, tekst het leeuwendeel van het beeld uitmaakt. Dus waar een andere schilder een bloemstilleven of een landschap uitbeeldt kiest Ayres voor woorden en zinnen die, in de meeste gevallen, een ‘open’ betekenis hebben. Betekenis van zijn werk komt terecht ‘in the eye of the beholder’, niet bij een gemeentelijke dienst.
Enige tijd na hun vestiging aldaar ontwikkelde zich bij Stallinga en Galani de wens om in hun werkruimte, naast hun bedrijfsmatige activiteiten, op onregelmatige basis en zonder winstoogmerk (!) aandacht te besteden aan een andere passie in hun leven, namelijk de beeldende kunst. De muurschildering van Ayres bracht hen, jaren nadat die was aangebracht, op het idee om hun kunstactiviteiten daar qua naam aan te verbinden. Een dergelijke koppeling tref je over de hele wereld regelmatig aan: een vernoeming van een bedrijf naar bijvoorbeeld de rivier waaraan dat gevestigd is, het huisnummer of adres (mijn huisartsenpraktijk ‘Westerdokters’, gevestigd aan het Westerdok, is daar een sprekend en humoristisch voorbeeld van). In Amsterdam zijn meerdere cafés te vinden die hun naam ontlenen aan de gevelsteen waaronder ze opereren. En nogmaals: er is in dit geval in het geheel geen sprake van een verbintenis met het binnen het pand uitgeoefende beroep, laat staan van werving.

Dat Stallinga en Galani in dit geval in optimistische zin verantwoordelijk zijn voor oorzaak en een persoonlijk vervolg daarop mag hen belastingtechnisch gesproken beslist niet kwalijk genomen worden, in tegendeel, het zou de gemeente Amsterdam passen om hier een teken van dankbaarheid te laten blijken.
Daarnaast zou ik u willen vragen om aan hen, maar ook aan mij, duidelijk te maken in welke mate en zin en op welke wijze de mooie, beeldende, enigszins surrealistische voorstelling fruit falls with its flesh on the inside, als recente, onafhankelijke culturele toevoeging en ‘landmark’ aan een stadsdeel in ontwikkeling, binnen uw ambtsgebied valt.
De betrokkenheid van uw gemeenteafdeling in dezen lijkt een verband tussen twee aspecten van betreffende locatie te leggen dat helemaal niet bestaat! Want had het hier een abstracte voorstelling betroffen, of een schilderij als een enorm stilleven, dan hadden uw registratie-auto’s er aan voorbij gekeken. Het dient dus nadrukkelijk als een werk van beeldende kunst gezien te worden: onafhankelijk, dwars en prachtig…

Uw antwoord tegemoet ziend en met hartelijke groet,
Hans Gieles

P.S.
Ik zal deze brief ook sturen aan onze wethouder van cultuur, aan de betrokken personen (de kunstenaar en zijn opdrachtgevers), en publiceren op mijn FaceBook-pagina.

Uitzicht & Inzicht: Ouder & Kind. Naar aanleiding van een portret door Paul Blanca


Al eerder had ik het over het uitzicht vanuit mijn appartement op het Westerdokseiland in Amsterdam. En dat zal nog wel vaker ter sprake komen, want na drie-en-een-half jaar zonder huis te hebben gezeten raak ik niet gauw verveeld door de geneugten van een eigen stek: ik kan met de lift naar zes hoog ook al is er een trap, er is vijfenzeventig vierkante meter ruimte (zeer gepast voor iemand van mijn leeftijd), de inrichting mag er wezen (mede dankzij E!), genoeg wanden om kunst op te hangen (al bestaat de helft van de muren uit knalhard beton terwijl ik nog steeds een klopboor ontbeer), de ramenflank ligt op het zuidwesten (wat, eerlijk is eerlijk, in de zomer af en toe tot enige temperatuuroverlast leidt), als de leporelloramen helemaal open staan wordt de woonkamer een inpandig balkon, er heerst rust omdat mijn toren zich midden op een binnenplaats bevindt (behalve als de kinderen van het kinderdagverblijf zich, helemaal rechts op de cour, op hun speelplaatsje vermaken, net als met het Pride-botencorso, dat dit jaar op het Westerdok eindigde en waar horen en zien je van verging) en tot slot betoverende zonsondergangen. Dan heb je, kort geschetst, een beeld, wil ik maar zeggen. Plus dat we aardige buren hebben!
Alles bij elkaar een lot uit de loterij dat me rechtens is toegevallen wegens ‘alle ellende’ die ik heb meegemaakt, maar waarmee ik nogal wat wachtenden op onze nauwe Amsterdamse woningmarkt voorbij heb gestreefd. Mijn geluk zal gedeeltelijk wel met mijn genetisch pakket of mijn sterren te maken hebben. ‘Honni soit qui mal y pense’!’, zeggen ze dan tegenwoordig in Frankrijk. En ja, ook ik vraag me steeds opnieuw af wat die slagzin alweer betekent. Nou, zoiets als: ‘Schande kome over wie er kwaad van denkt!’, dus dat komt mooi uit, al draag ik vrijwel iedereen een goed hart toe. Behalve dan onze voormalige buurtgenoot en neo-idioot Thierry B, die toch best eens zodanig zou kunnen struikelen en zijn hoofd stoten dattie van de weeromstuit ineens zaken weer helder inziet en z’n medicatie stopgezet kan worden.

Vanuit the living (je kan ook zeggen: de zit-, lees- en tv-salon) kijken we in zuidelijke richting op een meter of twintig afstand naar het bouwblok tegenover ons (ik zal dat zo even precies nameten, maar dan moet ik, met rolmaat en al, wel even naar beneden). Gelukkig telt dat blok maar zes woonlagen en daardoor blijft ons firmament grotendeels in tact. De bovenste twee appartementen ervan zijn, exclusief het enorme dakterras, elk honderdvijfenveertig vierkante meter groot waarvan het linker, ruim een half jaar geleden, te huur was voor achtendertighonderdvijftig Euro per maand. Het heeft nu bewoners die zich nooit laten zien, al stond er op een dag wel ineens een protserige salontafel van messing en glas op het balkon. Voor stoelen zijn ze waarschijnlijk nog aan het sparen.
Hunnie hebben daro dus wél balkons en wij niet, tot licht verdriet van E, en in éen van de dragers daarvan bevond zich ook dit jaar weer de kraamkamer van een gierzwaluw. Of die vogelsoort broedzorg deelt weet ik niet, maar het is, in zo’n periode vanaf midden juni tot half juli een af- en aanvliegen geblazen en voor mij daarom een lust voor het oog, al heb ik Het Uitvliegen Zelf twee seizoenen precies gemist.
Zó, nu ben ik net terug van de opmeetexercitie: tussen de twee gebouwen liggen tweeënveertig tegels van veertig centimeter lengte wat het nettoresultaat, als ik me goed vermenigvuldig, op zestien meter tachtig brengt. Maar er is nog sprake van wat restruimte, naadjes en een gootje, dus laten we het op ruwweg zeventien meter houden; drie meter minder dan wat ik op het oog schatte, maar wat geeft dat. Je krijgt bij dezen in ieder geval een aangescherpt globaal idee…

Vanuit the study kijken we, langs die dure etages, een kilometer of vier, vijf, zes (ik ga dit niet nameten!) richting de einder. Om te beginnen naar het Westerdok (een watergang van Het IJ naar de Prinsengracht waaraan ons eiland zijn naam te danken heeft) en dan over het Bickers- en Prinseneiland, vervolgens over het Westerpark en over de volkstuin van Wilma, een vriendin van E, en dan naar het Sloterdijkgebied en zelfs naar Het Verderop, met zijn electriciteitsmolens in het Westelijk Havengebied die me dagelijks de windrichting duiden, en het onzichtbare IJmuiden.
Als ik vanuit mijn rookraam in de werkkamer links naar beneden kijk, naar dat blok op zeventien meter tegenover ons en me concentreer op het appartementje op drie hoog, bevindt het uiteinde van mijn blik zich in de huiskamer van een jong stel. Omdat ik hun interieur van nogal schuin bovenaf moet beoordelen ga ik niet over tot het uitdelen van punten want dat zou onrechtvaardig zijn. Ze hebben speakers op mooie standaards die volgens mij prijzig zijn geweest, al kan ik het merk niet ontcijferen omdat mijn verrekijker zich in De Jordaan bevindt. Maar het kleedje waarop ze, al staat er regelmatig een wasrekje op te drogen, de was daaraan bedoel ik, vrijwel elke dag yoga of andere trage bewegingsoefeningen doen, lijkt me maximaal van IKEA afkomstig. Het was me eerder opgevallen dat Hij nogal een Pietje Precies is toen hij zich meer dan twintig minuten bezig had gehouden met het schikken van de schaarse plantenbakken op hun balkon en het eindresultaat werd werkelijk niet anders dan het uitgangspunt. Maar ik heb hem ook eens bezig gezien, deze keer zeker een half uur, om het vel anti-glij-materiaal onder dat tapijtje plooiloos te schikken. Eindeloos ging dat door: dan weer de ene helft, dan weer de andere openvouwen, een beetje trekken en gladstrijken, toch eens kijken wat er gebeurt wanneer we helemaal opnieuw beginnen, opstaan om, met de kousenvoeten aftastend, te zien of het wel goed voelt, nee, toch nog niet helemaal, slokje thee… Eindeloos ging dat door tot ik het écht te gênant begon te vinden, al ging hij zo in zijn bezigheid op dat hij van mijn uitkijkpost geen weet had en, tenzij hij deze verhandeling onder ogen krijgt, ook nooit zal hebben.

Maar het allerlaatste nieuws, van een week of zes geleden althans, is dat Hij en Zij vader en moeder geworden zijn. Op zich had ik dat al een tijd zien aankomen, vooral bij haar, maar omdat ik er niet voor heb gestudeerd en zelf nooit kinderen heb gekregen, en wegens gebrek aan direct contact (ik zou haar en hem op straat niet eens herkennen), was ik niet precies op de hoogte van de datum waarop het feestje uitgerekend was.
De eerste tien dagen volgend op de dag waarvan ik vermoedde dat de bevalling had plaatsgevonden bleven de gordijnen dicht, al was er af en toe sprake van enige actie in de vorm van licht aan/licht uit, balkondeur of een raam een beetje open en weer dicht, maar het was allemaal minimaal. Dat baarde me grote zorgen. Vooral omdat we vroeger thuis gordijnen dicht hielden in een rouwperiode omdat iemand van nabij er niet meer was (op mijn lievelingsneef na gelukkig alleen opa’s en oma’s). Toch ging het voorhang na verloop van tijd op dagelijkse basis open en kwam er zicht op een deel van een aan het plafond hangende slinger van aan elkaar geregen roze harten. Tot voor kort zou dat hebben gewezen op de geboorte van een dochter, maar aangezien de geslachten tegenwoordig nogal door elkaar lopen, zowel feitelijk als in de formatterende opvoeding, durf ik daar niet 100% voor te pleiten omdat ik niet op zaken vooruit wil lopen en zuiver in mijn informatie wil blijven, dus ook in mijn twijfels en onzekerheden. Sindsdien heb ik zicht, als ik uit het venster rook, op moeder die, gezeten op de haaks op het raam geplaatste eenvoudige bank, naar me toeschijnt vrijwel de gehele dag door, de kleine de borst* geeft, wat bij mij de vraag oproept of la Petite wel genoeg slaap krijgt. Ontroerend als dit moge klinken, hiervan ontgaan me alle details omdat het genretafereel zich, door het verschil in lichtsterkte tussen binnen en buiten, en vanwege weerkaatsing van dit of dat, vooral als een kubistische voorstelling aandient. Maar mooi is het allemaal wel en ik hoop dat iedereen zich daar aan het overkantje in een geweldige gezondheid bevindt en een gelukkige toekomst tegemoet gaat. Van dat laatste vraag ik me soms af, al ben ik een optimist, wat ik daarvan nog mag meemaken. Vader valt trouwens de laatste tijd nauwelijks meer te signaleren. Of hij zijn tijd verbeidt in een internetcafé om zijn aandeel in het ouderschap te ontlopen weet ik niet, maar het valt me wel op. Bovendien heeft hij zijn participatie in de erfelijke overdracht natuurlijk reeds geleverd, dus voor de afwas hoeft hij geen tijd meer vrij te maken (deze schampere opmerking dient door de lezer laatdunkend genegeerd te worden).

* Borstvoeding is, zoals bekend, voor een boreling het aller gezondst, al moet je bij reclame voor babyvoeding op de televisie wel precies op tijd met een loep voor de buis zitten omdat, ergens onder in beeld en heel kort, daarvan melding wordt gemaakt. Helaas zien veel nieuwe moeders in zich nog ontwikkelende landen af van borstvoeding juist vanwege de indringende reclame voor industrieel vervaardigde producten door de grote producenten ervan; schande!

-o-o-o-o-o-o-
Pauze! Proost!
-o-o-o-o-o-o-

Twee weken geleden kreeg ik door het Fotomuseum Den Haag een foto geretourneerd die ik uitgeleend had voor de tentoonstelling Hommage aan Paul Blanca, samengesteld door directeur Wim van Sinderen en fotograaf Koos Breukel. Het betreft een werk dat ik ooit ten geschenke kreeg van de kunstenaar en dat ik spoedig daarna heb laten inlijsten, maar nooit heb opgehangen. De afgelopen jaren bevond het zich tussen een aantal andere kunstwerken in een opslag waar ik nog wat spul van na mijn scheiding heb ondergebracht en dat ik nog steeds niet, hoe fijn m’n appartement ook is, kan plaatsen. Per dom geluk wist ik zowaar deze foto boven water te krijgen en kreeg die een eervolle plaats in de presentatie in ’s-Gravenhage, al heb ik die wegens praktische omstandigheden niet kunnen bezoeken.
Ik kreeg het werk cadeau kort nadat ik voor Paul een tekst had geschreven voor de catalogus van zijn tentoonstelling van zelfportretten in de Frankfurter Kunstverein in 1992. Een tekst die achter in de mooie publicatie werd geplaatst, maar waaruit de toenmalige directeur van het instituut voor zíjn tekst, die natuurlijke de catalogus opende, de meest significante delen ongevraagd en vrijwel integraal overnam.
Paul en ik waren twee dagen voor de opening reeds in Frankfurt om de laatste verfijningen aan de presentatie te verzorgen. We deelden een hotelkamer, waar Paul, na een nachtelijke jacht op een drupje harddrug, bebloed, maar wel voorzien van twee flesjes Coca Cola, terugkeerde. Voor die opening zelf was een enorm contingent aan Nederlandse vrienden en collega’s van Paul uitgerukt en die werd mede daardoor een succes. Bovendien kreeg Paul voor het slapen gaan een blaasklus van éen van de overgekomen dames, waardoor het zilveren randje werd verguld.
Een aantal maanden daarna ontplofte onze vriendschap en samenwerking, in belangrijke mate vanwege Paul’s afhankelijkheid van diverse middelen. Omdat onze vriendschap haar fundament al had in de eerste helft van de jaren tachtig herstelde die zich na verloop van tijd. Zeker de laatste jaren van zijn leven (1958-2021) zagen we elkaar met enige regelmaat in vriendschap en liefde.

Het gekke is dat de meeste kunstwerken die op dit moment hier in huis hangen portretten zijn, of als zodanig kunnen worden beschouwd, terwijl ik toch ook dol ben op bijvoorbeeld monochrome kunst. En voornamelijk in- en in de buurt van de keuken, die overigens nauwelijks te scheiden valt van de woonkamer, want zo pakt dat uit in een hedendaags appartement. Aan de muur tegenover het aanrecht hingen enige tijd van links naar rechts: een tekening van Philip Akkerman (een zelfportret, vanzelfsprekend), een werk van Jack Pierson (een nogal luguber negatiefbeeld van een man) en een ongesigneerde VOUS ETES ICI-editie van Han Schuil (een losjes maar vaardig gestileerd doodshoofd, in zeefdruk uitgevoerd op een spiegel).
Het werk van Pierson heb ik een paar dagen geleden gewisseld met het werk van Paul. Het gevolg daarvan is tamelijk overweldigend vanwege de enorme kracht die dat blijkt te hebben. Niet dat de flankerende twee stukken doetjes zijn, in tegendeel, maar sommige werken van beeldende kunst hebben zo’n eigenschap en dat gevolg. Omdat mijn conclusies dienaangaande nog maar net in ontwikkeling zijn, laat staan getrokken, wil ik hier op onderzoek naar waar hem dat in dit geval in schuilt.

Vanaf de bank, als ik niet naar buiten of naar de tv kijk, of in een boek ben verdiept, is dat trio nu mijn uitzicht. Ongetwijfeld door een meetfout mijnerzijds hangt Paul’s foto een centimeter hoger dan de horizontale middenlijn die ik bij het bepalen van de hanghoogte van elk werk in huis consequent hanteer.
– Tekst gaat door na de foto

Er is een man geportretteerd want de persoon heeft een baard. Een dromerig maar tevens geconcentreerd gezicht dat ons aankijkt alsof niet wij hém, maar hij ons doorgrondt. De achtergrond, de omgeving rondom het gezicht, is een teer, wazig grijs, een back-drop waar geen verloop in zit, terwijl die toch kleur krijgt door, ik zou bijna zeggen een vederlichte en nauwelijks meetbare grafiettoon (het is een zogenaamde gelatine silver print). Far, far away is die achtergrond. Eerder werkend als een gloed, waardoor de beeltenis van de man zich des te meer naar ons toe beweegt. Het portret zelf betreft een klassieke buste waarbij de persoon net vanaf de oksels wordt weergegeven. Schouders en een deel van de borst zijn erg donker, intens antraciet, en vormen daarmee een sokkel voor het hoofd. Midden op de borst schittert een knoopje van het overhemd als een tik op een visuele triangel. Hoofd boven buste leveren een fraaie verhouding op tussen portret en ‘restruimte’, achtergrond dus, die rust geeft en balans, ook omdat het begin van zijn bovenarmen precies binnen de zijkanten van het kader blijven. Het model, Francesco Clemente (Italië, 1952), neigt zijn hoofd voor ons naar links en leunt op ondersteunende handen terwijl hij ons beziet. Verveeld of priemend, weifelend of intens? Een idee dat bij mij maar niet weg wil is dat hij met een soort bezonken maar toch geconcentreerde nieuwsgierigheid kijkt naar vallend fruit in een boomgaard.
Paul kreeg de portretopdracht van een New Yorkse galerie die Clemente in die jaren vertegenwoordigde om als advertentie voor een tentoonstelling te worden gepubliceerd in het Amerikaanse kunsttijdschrift Artforum. Italiaanse kunstenaar Clemente was toen enorm wereldberoemd en is dat nog steeds.
Het is vrijwel onmogelijk om je, bij nadere beschouwing, te onttrekken aan de aandacht die de geportretteerde aan ons als kijker geeft. En niet alleen vanwege de indringende blik die hij op ons richt. Opmerkelijk is, dat naast Clemente’s mooie, priemende ogen, ook zijn linker oor een hoofdrol speelt. Dat oor bevindt zich, duidelijk uitgelicht, net even rechts van de kruisende diagonalen in de compositie; een veelgebruikt hulpmiddel, die diagonalen, om een voorstelling iets extra’s mee te geven. Het kan best zijn dat Paul bij het afdrukken dat oor een beetje heeft ‘tegengehouden’ om die nadruk te verhevigen, al zat het DNA voor dit aspect al in het negatief. Hierdoor wordt ook duidelijk dat het hoofd niet alleen scheefgehouden wordt, maar iets is gedraaid. Gevolg en conclusie? Francesco Clemente luístert ook naar ons!

Naast andere dingen is het typerend voor mij dat ik me al schrijvend laat leiden door waar het toetsenbord me leidt. En dat ik alleen ‘noodzakelijk’ onderzoek verricht wanneer me dat ‘te pas’ komt. In dit geval dacht ik: ik zal eens kijken hoe en door wie Clemente zoal nog meer is geportretteerd, bij voorkeur in de jaren tachtig. Ik houd het voorlopig maar bij Blanca’s collega’s Andy Warhol en Robert Mapplethorpe, al is er ook van andere fotografen beeldmateriaal beschikbaar. Het valt op dat Clemente zich vaak zodanig laat vereeuwigen dat zijn handen een belangrijke rol spelen in de voorstelling. Het kan niet anders of hij was vaak mede-arrangeur van het beeld, wat dat aspect betreft. Geen wonder, want hij heeft zelf vele werken (tekeningen, aquarellen, etsen) gemaakt waarin de hand ‘geportretteerd’ werd of een hoofdrol speelde, mede geïnspireerd door zijn verdieping in de Indiase kunst en religie.
– Tekst gaat door na de foto


Eén van de eerste polaroids die Warhol van hem maakte dateert van 1981: Clemente’s hoofd rust in een beetje dandy-achtige pose op zijn linkerhand, de linkerschouder bravoureux naar voren. Al met al betreft het hier een jongeman met schuchterheid in zijn blik. Maar ook hier het oor!
– Tekst gaat door na de foto


In 1982 portretteerde Robert Mapplethorpe Francesco Clemente: Duidelijk een stuk zelfbewuster, maar tegelijkertijd deemoedig, bijna ingekeerd, met de handen voor zijn borst over elkaar heen gelegd. En met een iets genegen hoofd. Het geheel is nogal pathetisch en op het saaie af, als ik dat mag zeggen. Formeel zijn er enkele overeenkomsten met Blanca’s portret: de donkere jas, de plaatsing van de figuur in het vlak met de ellebogen min of meer leunend op de onderrand, al is de kadrering benauwend en is de achtergrond nogal grauw. Er is sprake van een jaren dertig August Sander-atmosfeer.
– Tekst gaat door na de foto


En dan is Andy weer aan zet; Clemente was intussen een regelmatig opduikend personage in de entourage van Warhol (we spreken van 1986). Ook hier weer een polaroid. Andy zou net een andere opname verkiezen boven deze om een zeefdrukportret (3x vrijwel hetzelfde, flush tegen elkaar aan) van Francesco te maken en, naar ik aanneem, aan hem te schenken. Het bevindt zich in ieder geval in Clemente’s collectie.
Net als bij Mapplethorpe zit de geportretteerde klem in het kader van de opname, maar hier is de blik helder en vol zelfvertrouwen. Wat het meeste opvalt, is de positionering van de handen die tegen de onderkant van het gezicht gevlijd zijn (en weer het oor, natuurlijk) en daarmee de overeenkomst met het portret door Paul. Deze foto is afkomstig uit het archief van Andy Warhol en via de later naar hem genoemde stichting in een privécollectie terecht gekomen. Warhol heeft hem dus altijd ‘onder zich’ gehouden. Bij mijn weten heeft Paul Blanca Andy Warhol nooit ontmoet en het is dus maar de vraag of hij Andy’s portret heeft gekend en mede als uitgangspunt heeft kunnen nemen voor zijn eigen werk.

Oplettende kijkers thuis is het natuurlijk allang opgevallen dat Blanca een gebbetje uithaalt met onze waarneming: de handen in zijn portret kunnen onmogelijk die van Clemente zelf zijn. Daarvoor zijn ze te klein en te lieflijk. Het zijn dan ook de handen van zijn dochter Nina die toen een jaar of zeven, acht oud was. Maar wat doen deze handjes en onderarmpjes met dit portret? En wie heeft de boel zo gearrangeerd? Ik geef je op een briefje dat dat Paul is geweest! De ongelooflijk intelligente compassie waarmee Paul mensen portretteerde, ik heb het zelf twee keer meegemaakt, en de ver doorgevoerde regie die hij in handen hield, maakte hem een meester in het aanbrengen van betekenislagen in zijn foto’s. Zie daarvoor net zo goed zijn zelfportretten. We kunnen alleen maar gissen naar wat de locatie van de opname is geweest want er ontbreken omgevingsaanwijzingen. Vrijwel al het werk van Paul werd geschoten in een studiosituatie, en de achtergrond en de belichting doen ook hier zoiets vermoeden. Duidelijk is in ieder geval dat Clemente zijn dochter meenam, waarschijnlijk op verzoek van Paul zelf die vrijwel zeker het snode plan voor de kracht van de voorstelling reeds gesmeed had.
Want: de ledemaatjes van Nina, die zich hier aandienen in de vorm van een chromosoom, onderstéunen niet haar vaders hoofd maar tillen het op, bieden het aan ons aan: ‘Zie, dit is mijn vader! Kijk hoe hij kijkt en luister zoals hij luistert!’ Dankzij Paul zijn Nina’s kinderhanden gevuld. Niet gauw, maar liefdevol en eindeloos!

Alles IJdelheid

Er zullen mensen bestaan die zeggen: ‘Als je ergens een hekel aan hebt, negeer het dan en houd je mond erover’. Ik ben het daar voor een deel mee eens en daarom luister ik ook niet naar Pink Floyd, Queen en Mozart en zoek ik mijn vrienden dus mede uit op basis van hun voorkeur voor Dolly Parton, The White Stripes en Van Beethoven.
Maar het valt heden ten dage niet mee om Marina Abramovic te vermijden. De stad is met haar sacherijnige, zelfingenomen kop volgeplakt en kranten en tijdschriften praktiseren hun behoefte om aan haar komend aanstellerig en plotloos drama in het theater aandacht te besteden. Alles draait volgens Abramovic om charisma. Dat zal best zo zijn, maar in haar geval, waar het daaraan ontbreekt, draait het vooral om krachtig georganiseerde zelfpromotie op basis van uiterst dunne, vrijwel verwaarloosbare lijntjes naar iets betekenisvols.

Een paar jaar geleden richtte ze een institute op, gemakshalve naar zichzelf vernoemd, dat zich ten doel stelt om de kunstvorm ‘performance’ in ere te houden. Voor dat doel stimuleert ze artistieke types die niet kunnen tekenen of schilderen om zich op uitputtende wijze bezig te houden met uren durende herhalingen van zetten. Die mogen dan niet eten, niet telefoneren en bijna niet nadenken. Het klinkt nogal als een exploitatie ten bate van het eenzijdige doel om Abramovic Incorporated een platform te bieden en alle gouden stralen op haar gericht te houden. Over andere belangrijke voorgangers van haar, waaronder behoorlijk wat vrouwen, hoor ik vooralsnog weinig. Daarnaast streeft ze ernaar om vroegere performances, zoals bijvoorbeeld die van haarzelf samen met Ulay, opnieuw te laten uitvoeren.

De eerste vergelijking die me te binnen schiet bij dat laatste is die met het herspelen van veldslagen uit de wereldgeschiedenis, wat, zoals wel meer hobby’s, een totaal onzinnige bezigheid is, maar velen blijkbaar plezier brengt; paarden, manoeuvres, gevechten, wapens, kostuums, & cetera. Maar zo ook kun je in China, in speciaal daarvoor ingerichte werkplaatsen, een ‘originele handgeschilderde reproductie’ laten vervaardigen van de sterrennacht van Van Gogh (of Ven Gof, zoals sommige blond geboren Engelstaligen zijn naam uitspreken). En in deze categorie vallen ook de recente hologrammatische concerten van ABBA en andere coryfeeën te rangschikken. Die duren weliswaar nooit zó lang (die Van Gogh al helemaal niet, al kan vooral het wachten op de levering van je nepobject wel enige tijd in beslag nemen) als de uitgestreken tijd waar Abramovic’ voorkeur naar uitgaat, maar zijn in essentie van hetzelfde laken een pak. Binnen dit veld van mogelijkheden gaat mijn voorkeur dan weer uit naar een hernieuwde versie van de Wimbledon-finale uit 1980 tussen Borg en McEnroe, wat wel zal betekenen dat de jonge versies van deze helden alle slagen van de sensationele vijfsetter uit hun hoofd moeten leren. En éen van die twee moet ook nog eens het baldadige gedrag van McEnroe acteren terwijl beiden ook de hele tijd met een band om hun haardracht moeten rondrennen, want dat mocht of moest toen nog.

Opmerkelijk is dat Marina in twee interviews, in persklare taal, te kennen geeft dat ze een hekel heeft aan opera want ‘die duren zo lang’ waardoor ze er altijd bij in slaap viel. En daarnaast meldt ze, in wederspraak met wat ze eerder en later benoemt, dat het publiek er voor haar niets toe doet want dat moet het allemaal zelf uitzoeken. Waarom ze haar werk dan niet gewoon in haar appartement in NY uitvoert wordt hierdoor een beetje raadselachtig. Want ‘al die moleculen’ in haar lichaam die ze inzet om tot een prestatie te komen doen het toch overal, zou je denken. En waarom wil ze dan niet alleen zichzelf uitputten maar ook nog eens, en tegen betaling nog wel (exclusief ‘Masterclass’ vanaf € 65,00), duizenden toeschouwers?
Met dat uitputten heeft ze natuurlijk wel een puntje, want daarmee sluit ze aan bij gedragingen van mensen uit een veelheid aan culturen. Zo heb je de vaak voorkomende gewoonte van het gedurig vasten dat op veel plekken opduikt, het dansen van de derwisjen, het onmatig neuriën of opzeggen van mantra’s, maar ook het oeverloos zwijgen. Eeuwenlang dood zijn valt volgens mij buiten deze opsomming, al zullen nog steeds bestaande zonderlingen meteen opspringen en boos op vormen van wederopstanding of reïncarnatie wijzen (ze doen maar).
Maar is uitputting kunst? Toen Marina en Ulay indertijd om beurten hard op een blinde muur afliepen om daar tegenop te botsen, of in een ander toneelstukje naakt tegen elkaar aan te kletsten, zich daarmee aardig pijn doend, neem ik aan, was dat voor mij helemaal niet uitputtend, want na weinige minuten had ik het concept na noodzakelijke maar kortstondige overwegingen wel zo’n beetje in de gaten; van dramatische ontwikkeling was geen sprake behalve dan in de zin van: tsjonge, tsjonge, wat een gedoe, waarom gaan ze niet gewoon samen in bed liggen of in een café zitten…

Dat twee mensen zichzelf gedurig pijnigen of onder druk zetten, zoals dat bij hen gebruikelijk was, kon en is dan ook veelal in zogenaamde ‘stills’, fotografische registraties, vastgelegd. En die zijn voor iedereen met enig voorstellingsvermogen te bevatten als een aangrijpend voornemen dat, wat mij betreft, helemaal niet uitgevoerd had behoeven te worden. Dat zij verkozen dat wel te doen was hun goed recht, natuurlijk, maar ze hadden, voor de overdracht van de intensiteit van de inhoud, éen en ander ook achterwege kunnen laten. Zie voor deze problematiek ook de drie opties die conceptueel kunstenaar Lawrence Weiner voor zichzelf opstelde:

1 The artist may construct the work
2 The work may be fabricated
3 The work need not to be built

Marina Abramovic is een enorme ijdeltuit waarvan niet alleen haar werken getuigen, maar ook het gedachtengoed dat ze daaraan paart, evenals haar opgeblazen botox-toetje. In die zin mogen we haar als fenomeen best vergelijken met Harry Mulisch, ook zo’n held op sokken (‘een gemotoriseerde rellenvoyeur’, schreef Reve al vroeg, en de enige Nederlandse auteur wiens werk beter wordt in buitenlandse vertaling). Beiden blinken uit in het denken in-, en verwoorden/verbeelden van, filosofietjes van de koude grond, aangelengd met theologietjes vergelijkbaar met die uit de bijbelgordel of andere geloofjes uit het mondiaal religiegebied. En beiden, zo overtuigd van zichzelf en van hun gekortwiekte wereldwijsheid als ze zijn, vallen daarmee regelrecht in de verzamelkuil van de aanstellers en uiteindelijk van de neppers en de bedriegers omdat ze weinig anders dan hun eigen samenzweringsideeën zonder pauze (No Intermission) in woord en gebaar ten tonele voeren. Dat dat leidt tot sektarisme: gelovers en ‘twijfelaars’ interesseert Madame M. geen fluit. ‘You love me or you hate me’, pronkt ze. Volgens haar zegt dat voluit iets over de hoge kwaliteit van haar manifestaties, maar volgens mij geldt iets dergelijks ook voor anderen van twijfelachtig allooi: ‘Mijn werk wordt niet begrepen’, zoals menig modderig figuur zich laat ontvallen.

Twee keer in de jaren tachtig zag ik Marina grazen in de nieuwe collectie in de winkel van Puck & Hans aan het Rokin in Amsterdam. Ze was, en gaat volgens mij nog steeds, altijd goed gekleed. En ik mocht haar twee keer begroeten in de galerie waar ik werkte. Met haar nogal (l)ijzige manier van contact hebben sprak ze nooit anders dan Engels. Ze zegt daarover in beide interviews die ik las dat dat kwam omdat ‘jullie allemaal Engels spreken’, maar het kwam voort uit luiigheid en hoogmoed. Elke moeite om in de buurt van een ander te zijn, iemand eens aankijken, is en was haar echter vreemd, ondanks haar pathetische performance in het MOMA. Och, och, wat moesten mensen er soms van huilen, en zijzelf ook, op dat beroerde moment dat ze haar ex in de ogen moest kijken. ’t Was me wat, en dat een paar maanden achter elkaar… Ze dacht bij vlagen dat ze het niet zou overleven, wat me doet denken aan de paar dagen dat ik, als 16-jarige, verbrande frietjes van 20 graden onder nul in een ruimte met een vergelijkbare temperatuur moest uitsorteren; van mijn performance zijn echter geen beelden meer beschikbaar, in welk archief of in welke verzameling dan ook. Mijn publiek heeft daarna wél van mijn actie genoten, want het betrof een gerenommeerd frituurmerk.
Begin jaren negentig begon ze een relatie met een toen gewaardeerde Amsterdamse galeriehouder. Die ontvoerde ze, als het ware. Zonder dat ze hem op zijn verantwoordelijkheden wees, liet hij inrichting én opening van een afgesproken tentoonstelling op een zaterdagmiddag met een geweldig Duits kunstenaar lopen. Weliswaar kon ik gek genoeg inspringen, show hangen en net doen alsof ik erbij hoorde, maar kort daarop was hij failliet. Geen moreel besef dus, in eerste instantie niet bij hem, maar ook niet bij haar, want feest in Wenen of in Boekarest, ik noem maar wat.

Nee, als kunst dan tóch moet in plaats van moeke Marina, dan liever een besneeuwde boerderij van Monet, de lichtpeertjes van Felix Gonzalez-Torres, een wandwerk van Lawrence Weiner of van Simon Gush. Of een schilderij van Lieven Hendriks, om het even welk, zoals nu te zien in het CODA-museum in Apeldoorn.

Het werk van actrice M. A. is zeker niet waardeloos, maar wel erg beperkt, vrijwel zonder emotie en vooral gecalculeerd. In dit verband is het misschien juist om te spreken van chirurgische kunst. Snijden en ingrijpen waar het nodig lijkt en meteen de boel weer dichtmaken. Littekens benoemen maar niets tonen. Niets aan een werkelijk gevoel van mens-zijn of betekenis laten ontsnappen en achteraf, buiten beeld, net doen alsof er niets aan de hand is geweest. Allemaal cumulonimbussen van gebakken lucht. Maar ze hoeft van zichzelf niet achterom te kijken al worden meerdere slachtoffers naderhand door gezondheidsmedewerkers behandeld omdat ze rook hebben ingeademd…

Opgaande Lijn

Als jongen, me niet overdreven hevig verdiepend in de surrea- en existentialisten, kwam ik eens tot de uitspraak dat stilstaan een extreme vorm van lopen is. En daar sta ik nog steeds achter. Mede door de lauwe reacties van mijn omgeving ben ik er in ieder geval zelf nooit toe gekomen om éen en ander uit te werken en iemand die dat mogelijk achter mijn rug om wél gedaan heeft is er bij mijn weten nooit een BN-er mee geworden. Niet dat de mens veel heeft aan een dergelijk axioma heeft, want bijvoorbeeld poli- of artistiek brokkel je er weinig mee in de melk, al breng ik misschien nu toch iemand op een idee.
We kunnen bovenstaande uitspraak niet zomaar en naadloos transponeren naar andere disciplines dan lopen. Neem nou bijvoorbeeld applaudisseren: níet applaudisseren is géen extreme vorm van dat wél doen. Veel en vaak klappen is er wel een vorm van.

Neem bijvoorbeeld nú: we luisteren rechtstreeks op de radio naar de zaterdagmiddagmatinée in Het Concertgebouw. Uitgevoerd wordt de opera ‘Telemaco’ van Alessandro Scarlatti (de Vader van…) en we zijn intussen aanbeland in de tweede acte. E en ik liggen er nog niet helemaal van onder tafel, maar volgen de ontwikkelingen toch tamelijk nauwgezet. Na de eerste acte werd flink geklapt en dat zette een toon waarvan we nu de gevolgen te dragen hebben. Het geval wil dat dit werkstuk uit 1718 zwanger is van, tesamen, 53 ensembles, maar vooral aria’s, waarvan van laatste de frequentie intussen flink aan het oplopen is. Aangezien er, de concert-etiquette getrouw, na het eerste deel al niet geapplaudisseerd had mogen worden maar dat toch plaatsvond, is nu het hek helemaal van de dam: op elke aria van háar volgt nog net geen gejuich maar de volumeknop moet toch steeds een tikkie terug worden gedraaid als de reactie van het publiek volgt. En de zaal is, net als altijd, afgeladen, al belde vriendin en kwieke vertaalster M vanochtend vroeg E om te vragen of ze zin had om op haar abonnement mee te gaan want haar reguliere gezelschap is ziek. E (en ik) waren nog niet op en we zouden om 17.00 uur de opening van Andrei Roiter’s tentoonstelling bij Galerie Akinci bezoeken. Nu zitten we dus voorlopig nog thuis, beschaafd, ons rustig houdend en nieuwsgierig, van het concert te genieten, al ben ik niet helemaal kapot van de soliste. Voor de solist werd eerst niet, daarna aarzelend, maar nu ook steeds uit volle borst met een open doekje gewapperd. Intussen is er in de zaal voor de rust gefloten. Die zal wel een kwartiertje in beslag nemen, maar het totaal is gepland om tot vijf uur te duren en we spreken nu half vier, dus een dik uur zal er nog wel komen al verwacht ik, vanwege de publieksparticipatie in het tijdsbestek, een stevige uitloop. Oh God zeg!, ze gaan per direct en gezwind door en het eerste handsaluut is alweer geweest en nu hebben we een duet bereikt dus dat zal nog eens extra heibel opleveren. Nou ja, ik bedoel maar: je kan niet altijd het éen naast het ander leggen.

Al enige tijd baart het me zorgen dat de deodorantfabrikanten het aantal uren geurbescherming van hun product erg aan het laten oplopen zijn. Net als Simon Carmiggelt ben ik geen groot liefhebber van douchen en van andere activiteiten die een uitstel zijn van iets zinvollers. In de huidige tijd is dat een zegen in vermomming want douchen kost geld. Niet zoveel als het aanleggen van snelwegen, maar aan het eind van de maand krijg je wel de rekening gepresenteerd. Wim T. Schippers liet Van Oekel, terwijl hij in bad zat, ooit luid uitroepen of daar geen pil voor bestond, voor dat badderen. Die in Sjef diepgewortelde gedachte zal eerder al wel bij Wim postgevat hebben omdat hij een erg gedreven mens is, in denken en doen. ‘Plonger, c’est mourir un peu’, zal de onderliggende filosofie zijn, vermoed ik. Die alsmaar stijgende effectiviteit van de deo-werking helpt ons natuurlijk zeer, maar hoe ver gaat dat? Krijgen we binnenkort een product dat eens per vijftien jaar aangebracht, ingenomen of geïnjecteerd dient te worden? Ik vraag me dus af of er sprake is van een lineaire ontwikkeling.

De afgelopen tientallen jaren is er, in vergelijkbaar opzicht, een ontwikkeling gaande in de kwaliteit van ons wc-papier. Eerst betrof het, voor zover ik me herinner, nogal grauw gekleurde enkellaagse velletjes waarvan we er steeds twee gebruikten, dubbel, om te beginnen met het ontbruinen, nog een keer vouwen voor een zuinig hergebruik en dan de volgende set velletjes. In Frankrijk was alles erger… De strijd tussen de concurrenten, die elkaars billen de maat namen, liep in de loop van de tijd op van tweelagig naar drie en vier en veganistisch. Mijn verwachting is dat het comfort door meer lagen verder toenemen zal, parallel aan het aantal mesjes in een scheerkrabbertje. Maar wanneer wordt er een kritische grens bereikt? Zal er aan onze eisen van genoegdoening voldaan zijn wanneer het aantal van 38 lagen, mits de afweging tussen luxe en prijs in balans blijft, bereikt is? Of zal er sprake zijn van eerst een toe- en daarna een afname die eigenlijk al, volgens de zogenaamde ‘Laffer-curve’ (bij te veel lagen keert de consument, poepend en zuchtend, op zijn schreden terug!) te voorspellen valt?

Nog een voorbeeld: Gisteren verliet ik, voor het boodschappen, mijn flatgebouw. Over de cour die ik met veel mensen deel schuifelde een oudere dame achter een rollator. Achter zo’n ding heb ik ook wel eens geschuifeld, kort nadat ik succesvol aan een gevalletje heupfractuur was geopereerd. Ik vond dat helemaal niks, vooral omdat de handgrepen altijd parallel aan moeder aarde lopen en niet schuin op je houding zijn gericht; daardoor wordt er nogal wat gevraagd van je polsen, wat vervelend is, ‘to put it mildly’, want je hebt juist ergens anders last van en ze lijken me niet bedoeld om nieuwe klachten te veroorzaken. Echter, het hulpmiddel waarachter de ongetwijfeld veel boeken lezende bejaarde liep, zag er nogal modern uit. Om te beginnen was het apparaat wit, wat tamelijk uitzonderlijk is omdat ze meestal uitgevoerd zijn in de complementaire kleurvariant en, op z’n hoogst een beetje toegevoegd, nogal saai blauw. Opvallend waren ook de vleugelachtige uitsteeksels over de achterwieltjes. Die lijken me rijkelijk overbodig want van in een mist opgerakeld water dat de achtervolgers het zicht kan ontnemen lijkt me zelden sprake. Toch schoot me te binnen dat dit innovatieve model recentelijk in de windtunnel was ontwikkeld en dat het gebruiksgemak, door een veel lagere CW-waarde, beduidend was toegenomen. Binnenkort zullen we wel rollators met brede banden waarnemen, inclusief een batterij, zodat we, naast door al die nieuwe fietsen, ook door hen voorbij gesnord zullen worden, al zullen we ook altijd door mensen níet ingehaald worden en dat hebben we dan in het geheel niet in de gaten. Laat dat een geruststellende gedachte zijn.
Ik blijf, hoe dan ook, in brede zin alert, vandaar dit bericht, maar houd in ‘s hemelsnaam zelf ook je ogen en oren open!

Vooruit zien…

We gaan naar Bergen aan zee, aanstaande vrijdag. Een weekendje wegens E’s verjaardag. Dus ik denk: ik kijk even, omdat we geen auto hebben, op de website van de NS naar de vertrektijden zo rond het middaguur. Vanaf station Alkmaar vertrekt dan een bus naar Bergen-Binnen en vandaaruit een petite busje naar Huize Glory. Vanaf De Jordaan kun je natuurlijk direct naar A’dam CS lopen, maar dan worstel je je door een enorme stroom touristen en ander kakelend volk heen, dus meestal wandelen we naar halte Buiten Oranjestraat, nemen daar de bus, en dalen dan vanaf het op éen hoog gelegen platform van het openbaar vervoerfenomeen met de roltrappen af naar de gang die ons, na de OV-poortjes, naar perron 8A leidt. Ja, het is allemaal wat.
Maar wie schetst mijn verbazing en die van menig andere huisvrouw (Reve) dat ik op de NS het volgende krijg voorgeschoteld:

https://www.ns.nl/reisplanner/… .

Ons vertrekpunt blijkt het New York-pizzafiliaal binnen in het station te zijn dat zich op 1 minuut lopen van perron 8A blijkt te bevinden. Eigenlijk moeten we dus eerst naar die pizzapunt om van daaruit te controleren of het tijdsbestek tussen daar en tussen de trein (analoog (of digitaal) vergelijkbaar met André Hazes: ‘Het is over tussen jou en tussen mij’) klopt. In principe begrijp ik wel hoe reclame werkt en heb ik er al mijn hele leven een pesthekel aan, maar dit voert me erg ver uit mijn ‘Zône de Comfort’.

Gisteren waren we nog in éen van onze boekhandels in de buurt en daar kocht een Amerikaans stel, bijna van uiterste houdbaarheidsdatum weliswaar, nog een echt gedrukte kaart van Amsterdam, waartoe onze lieve winkelier nog flink moest zoeken. Ik zag wel wat ze kochten (iets met een ringband), maar het jaar van verschijnen kreeg ik niet scherp omdat ik mijn leesbril niet zo snel op kreeg. 1997 had me niets verbaasd.
Nou ligt tóch de hele stad op zijn gat, dus veel helpen zal zo’n kaart niet. Wat ik daarnaast bedacht was, dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de schouderoperatie die ik begin dit jaar onderging (Douze Points voor chirurg Christiaan Fortanier in het BovenIJ-ziekenhuis en zijn team!), waarvan mijn lidteken alsmaar mooier wordt, in ons mooie Amsterdam de lidtekens vooráf gaan aan alle operaties die we moeten ondergaan. Of we van een dergelijke wijsheid iets opsteken is maar de vraag, maar ik wilde hem toch even aan je voorleggen.

Wens ons in ’s hemelsnaam wat goed weer toe, komend weekend; vorig jaar is dat namelijk heel erg gelukt, al bleek E’s smoothie op het terras aan het strand gewoon uit de supermarkt te komen. Een dergelijke wens van de lezer thuis (of in de trein of op het strand) wordt dan wederkerig beantwoord, zonder dat je merkt dat die instraling van ons afkomstig is en dat hoeft ook niet. En bedankjes zijn al helemaal niet noodzakelijk.
Gisteren kregen we van een per ongeluk binnenvallende gebouwgenoot enorme voorspellingen voorgeschoteld: Voor 2023 is, op basis van de numerologie, mijn getal 1. Nou, beter kan je het niet hebben, zoek maar na op het internet: alles zal zo ongeveer in mijn voordeel uitpakken. En met E samen zijn we ook een leuk getal en de kleuren rood en blauw (alles weer volgens een geheel andere (Philo)Sophie die eraan werd gehaakt) gaan en moeten volgend jaar een hoofdrol spelen. Klap op de vuurpijl was wel dat onze huismagiër tevens meldde dat éen en ander reeds eind deze maand ingaat omdat in China (en/of elders) dit of dat pas dan of dan, of eerder, begint. We hebben hem maar een lap stof cadeau gegeven die we voor niet al te veel op de markt hadden gevonden, maar die erg mooi is. Daar gaat hij een ‘Deux-Piece’-kostuum van maken, want hij maakt van vrijwel alles unieke kledingstukken, ook een Lederhosen van een originele Louis Vuitton-tas. Naar aanleiding daarvan kregen we het ook nog kortstondig over zijn ‘nalatenschap’, omdat hij een volstrekt ongeleid individu is; hij bidt soms voor duizenden mensen die bij een ramp zijn omgekomen. Toen ik hem eens vroeg hoe hij dat logistiek, dat bidden dus, organiseerde (en niet cynisch bedoeld) kon hij dat niet echt goed uitleggen. Niemand weet dat hij bestaat en op een dergelijke manier aan het werk is, terwijl hij eigenlijk van een soort Fong-Leng-achtige gekte getuigt.

Zoals je hebt gemerkt ben ik van het éen in het ander gevallen, maar de voorspellingen vallen niet tegen, dus verwachten we dat ook voor Bergen, al heeft het KNMI zojuist de temperatuur net weer met Een graad naar beneden bijgesteld. Dat is de enige conclusie die we kunnen trekken.

Ik hoop voor jou, jullie en de rest van de wereld hetzelfde en verblijf, met lieve groet,
hans

Trouble in Paradise

Lieve Vriend,

Hoe verloopt de eerste helft van deze week? Ik, en E, hopen dat je enige gemoedsrust hebt weten te veroveren, want we maakten ons na jullie leuke en goeie bezoek wel wat zorgen.
Behalve dat ik net constateer dat van mijn A- en E-toetsjes de bovenste helft is weggesleten, een proces dat waarschijnlijk al jaren aan de gang is, hebben we geloof ik niets waar we ons zorgen over moeten maken, behalve dat mijn navulbare aansteker dreigt met het opgeven van het aansteken (hij kan natuurlijk altijd nog naar de logeerkamer).

Nou ja, niets aan de hand is ook niet helemaal waar: vorige week mengde ik me in een Facebook-discussie met P, briljant kunstadviseur en eigenlijk ook oude vriend en kunstcompaan, die ik kende als iemand met gevoel voor humor en talent voor relativering. Hij blijkt de afgelopen jaren terecht te zijn gekomen in het kamp van de klimaatontkenners, anti-vaccers en andere theorieën die zich parallel aan de werkelijkheid hebben ontwikkeld, om het maar netjes te formuleren. De toon van onze eerste schriftelijke discussie liep aardig op (ironie, sarcasme en twijfels waren niet van de lucht) en eindigde met een verwerping door P van mijn argumenten en uiteindelijk ook van mij als mens, persoon, vriend. Daarop bood ik mijn excuses aan voor het misverstand dat ik hem en zijn twee kinderen overboord zou hebben willen kieperen en die werden gelukkig door hem geaccepteerd.


Eind goed al goed, zou je kunnen zeggen, maar zondag poostte hij aandacht voor een anti-paracitair medicijn, Ivermectine, dat volgens paralleldenkers zou helpen tegen aspecten van Corona, wat, eufemistisch uitgedrukt, nog helemaal niet bewezen is en dus zelfs uitermate twijfelachtig. Daarop reageerde ik met website-verklaringen namens de Nederlandse overheid, en van de Amerikaanse Food and Drug Administration en van de Nederlandse verenigde apothekers. “Hou nou eens op met die flauwekul,”, was zijn reactie hierop. Het enige argument dat over bleef was dat het maar een paar dubbeltjes kost. Maar dat geldt ook voor een blikje tomatenpuree, nietwaar. Net als in de eerdere wisseling van meningen mengde zich ook hier ene Ludger Akkerman in het geheel. Die is uit een ander en veel militanter hout gesneden en hij maakte mij uit voor alle lelijks dat los en vast zit (“Wat ben je toch een walgelijke man!”). Hij is al meerdere malen geblokkeerd op FB, en terecht. Oppegevement verdwenen al zijn reacties van de tijdlijn van P (waar alles zich afspeelde), dus misschien had hij wel weer een straf aan zijn broek. Maar over blokkeren gesproken: dat heeft P mij op maandag geflikt, wat jammer is want ik was begonnen om het tamelijk agressieve meningenduet in een document onder te brengen en dat kan ik nu niet afmaken.

Al twee jaar verschijnen in kranten en tijdschriften artikelen over hoe om te gaan met dit soort meningen wanneer die in vrienden- en familiekring opduiken. En dan niet alleen op verjaardagen en tijdens het kerstdiner, maar gewoon, altijd. Daar, zo is me gebleken, is geen eensluidend antwoord op mogelijk (in een eerdere post “adviseert” hij om te stemmen op een partij rechts van de VVD!). Maandag had ik bedacht om P, die me almaar dwingender naar mijn meningen vroeg over overheidsbeleid, standpunten van ‘zogenaamde’ specialisten et cetera, te schrijven dat hij dooie paarden in de lucht gooide en mij vroeg om daarop te schieten, maar dat is nu dus niet meer mogelijk.

Nu heb ik in ieder geval wél zo’n ervaring en dat nog wel met iemand die ik eigenlijk als een soort vriend beschouwde, weldenkend en zo. Het baart me zorgen dat er, op dergelijk niveau, dus niet dat van de Ajax-F-Side, mensen bestaan die zo’n switch maken in hun denken en daarmee ook nog eens een soort influencer worden. En natuurlijk dat ik het nooit meer op een diepgaande manier met P kan hebben over Louise Bourgeois, om maar iemand te noemen, zonder de wetenschap dat hij leeft en denkt in een schemerige Efteling- en/of Lourdeswereld. Dergelijke agressie, de wens om onze samenleving hun kant op te sturen, schuilt onder een uiterst dun oppervlakje van voorkomendheid en dat voelt heel bedreigend. Dat wisten we natuurlijk al van mensen als volksmenner Thierry Bow Death, maar mijn veronderstelling dat die zichzelf en zijn volgers aan het marginaliseren zijn blijkt dus onwaar. Op het randje van angstaanjagend, zeg maar.

Zo, dan weet je dat ook weer. Dus veel liefs vanuit een prachtige dag als vandaag (mooi onweer vannacht, trouwens), ook van mijn E en voor jouw E,
Hans

Hoog Bezoek

Hier, boven De Jordaan, vliegt regelmatig nogal wat. Naast gevogelte met wisselend pluimage, bedoel ik. Afhankelijk van onderhoud aan landingsbanen op Schiphol en van de windrichting soms een aanhoudende stroom van vliegtuigen met het gestel reeds uitgeklapt. Daarnaast vaak helicopters van divers allooi: helaas de traumahelicopter, van de politie, ook een donkerblauwe waarvan ik denk dat die van de Kurunklukke Marenzjozee is en soms een Apache, tot de tanden toe gewapend (Why-1?). En dan heb je nog de voor vele honderden Euro’s voor rondvluchten te huren machines: weer van die helicopters, maar ook Cessna-achtige types en, voor als je het echt sjiek wil aanpakken, een Dakota. Die laatste, in vergelijking met de straalgemotoriseerde exemplaren, snort meer in plaats van te brullen. Anderhalf jaar geleden kwamen trouwens ook twee straaljagers aangedenderd. Die deden duidelijk een rondje om de Westerkerk (Why-2?). Overlast van hier tot gunter, dus, maar ja: dan moet je op de hei gaan wonen.

Maar gisteren kwam hier binnengevlogen, door de ruim openstaande ramen, éen van de grootste libellen die ons land rijk is. Het onverwachte van deze gebeurtenis (we zijn hier toch een eindje van Prinsen-, Brouwers- en Lijnbaansgracht verwijderd, laat staan van Het IJ) verhinderde ons om meteen tot determineren over te gaan. Sowieso vliegen insecten boven mijn expertisegebied. Ik kom nooit verder dan Een Hommel, Een Bij, Een Vlieg (al zijn er uitzonderingen: De Dagpauwoog, De Atalanta). Daarmee huldig ik natuurlijk wel allerlei vormen van genderneutraliteit, maar het blijft me, oudere Jonge Onderzoeker die ik ben, een onbeholpen gevoel geven.
Maar goed, wij zaten dus met onze ongenode gast die met zijn breedspannige vleugels tegen het plafond bleef stuiteren, af en toe rustend op de bovenste zoom van het gordijn, die zich op vier meter vijfenzestig van de vloer bevindt.

Eén van de eerste dingen die ik deed, als voorbereiding op het vangproces, was me naar de servieskast begeven om daar een grote glazen soepkom van het eenvoudigste model te selecteren met een doorsnede van 10 cm, waarvan ik vermoedde dat die flink genoeg zou zijn om het dier te huisvesten. Tevens moest ik iets kaartachtigs hebben om die kom mee te kunnen afdekken om hem pas buiten het raam de vrijheid terug te geven.
Omdat onze gevleugelde vriend, want zo waren we hem na tien minuten wel gaan beschouwen (angst of andere emoties behalve mededogen waren afwezig), zich bleef ophouden in de hoogste regionen van de kamer moest ik, wilde ik hem op vreedzame wijze te pakken krijgen, mijn toevlucht zoeken tot de prachtig aangelegde entresol waar zich voornamelijk E.’s bibliotheek bevindt. Daar stoot ik nog precies net niet mijn hoofd, maar zou ik me wel in de onnatuurlijke biotoop van de zich zetelende libelle bevinden. De kaart die ik, naast de soepkom, mee naar boven nam betrof de uitnodiging van Slewe Gallery voor de aanstaande opening van de tentoonstelling van Martina Klein (2 september 2022, 17.00-21.00 uur).
Om hem In Vlucht te houden verzocht ik E. om steeds aan het gordijn te wapperen als het beest daar even rust zocht. En warempel, ten tweede male (bij mijn eerste poging was hij me te snel af geweest) zette hij zich op het verzameld werk van Anton Tsjechov en kon ik rustig en voorzichtig de kom over het tere lichaam en de nog teerdere vleugels plaatsen en de kaart daarachter schuiven. Na wat spartelig gedoe bleek hij daarbinnen, toen ik eenmaal beneden aankwam, voor dood op zijn rug te zijn gaan liggen. Bij het buiten schudden van het glas vloog hij echter opgewekt de toekomst tegemoet.

Maar nú, zojuist, terwijl ik schrijf, een dag later dus, ik zweer het, is hij wéer bij ons naar binnen gevlogen (Why-3?). De rillingen vanwege dit toeval lopen me eventjes over de rug, mede omdat E. gisteren al verklaarde dat het voor het eerst in 46 jaar was (en daarvóor woonde ze ergens anders) dat een libelle hier bij haar op bezoek kwam. We zullen weer aan de slag moeten…

P. S.
Hoewel de libel zichzelf reeds een plek had verschaft toen ik boven aankwam en er dus geen vleugelgeraas meer te horen was, wist ik hem toch te lokaliseren. Deze keer niet op Tsjechov Compleet, maar (zie foto) op J. Krishnamurti’s ‘The Awakening of Intelligence’; niet zozeer mijn kop thee, maar het kan slechter geloof ik.
E. en ik namen nu even de tijd om hem deze keer wel een naam te kunnen geven en kwamen uit op vrijwel zeker de Blauwe Glazenmaker, waarvan ik hierboven reeds een foto inplakte.
Hierbij mijn amateuropname:

Na deze herhaalde ophef, inclusief het verslag doen aan u allen, ga ik aan een rokertje en daarna aan een half ossenworstje van de onvolprezen Jumbo, met mosterd.