Al eerder had ik het over het uitzicht vanuit mijn appartement op het Westerdokseiland in Amsterdam. En dat zal nog wel vaker ter sprake komen, want na drie-en-een-half jaar zonder huis te hebben gezeten raak ik niet gauw verveeld door de geneugten van een eigen stek: ik kan met de lift naar zes hoog ook al is er een trap, er is vijfenzeventig vierkante meter ruimte (zeer gepast voor iemand van mijn leeftijd), de inrichting mag er wezen (mede dankzij E!), genoeg wanden om kunst op te hangen (al bestaat de helft van de muren uit knalhard beton terwijl ik nog steeds een klopboor ontbeer), de ramenflank ligt op het zuidwesten (wat, eerlijk is eerlijk, in de zomer af en toe tot enige temperatuuroverlast leidt), als de leporelloramen helemaal open staan wordt de woonkamer een inpandig balkon, er heerst rust omdat mijn toren zich midden op een binnenplaats bevindt (behalve als de kinderen van het kinderdagverblijf zich, helemaal rechts op de cour, op hun speelplaatsje vermaken, net als met het Pride-botencorso, dat dit jaar op het Westerdok eindigde en waar horen en zien je van verging) en tot slot betoverende zonsondergangen. Dan heb je, kort geschetst, een beeld, wil ik maar zeggen. Plus dat we aardige buren hebben!
Alles bij elkaar een lot uit de loterij dat me rechtens is toegevallen wegens ‘alle ellende’ die ik heb meegemaakt, maar waarmee ik nogal wat wachtenden op onze nauwe Amsterdamse woningmarkt voorbij heb gestreefd. Mijn geluk zal gedeeltelijk wel met mijn genetisch pakket of mijn sterren te maken hebben. ‘Honni soit qui mal y pense’!’, zeggen ze dan tegenwoordig in Frankrijk. En ja, ook ik vraag me steeds opnieuw af wat die slagzin alweer betekent. Nou, zoiets als: ‘Schande kome over wie er kwaad van denkt!’, dus dat komt mooi uit, al draag ik vrijwel iedereen een goed hart toe. Behalve dan onze voormalige buurtgenoot en neo-idioot Thierry B, die toch best eens zodanig zou kunnen struikelen en zijn hoofd stoten dattie van de weeromstuit ineens zaken weer helder inziet en z’n medicatie stopgezet kan worden.
Vanuit the living (je kan ook zeggen: de zit-, lees- en tv-salon) kijken we in zuidelijke richting op een meter of twintig afstand naar het bouwblok tegenover ons (ik zal dat zo even precies nameten, maar dan moet ik, met rolmaat en al, wel even naar beneden). Gelukkig telt dat blok maar zes woonlagen en daardoor blijft ons firmament grotendeels in tact. De bovenste twee appartementen ervan zijn, exclusief het enorme dakterras, elk honderdvijfenveertig vierkante meter groot waarvan het linker, ruim een half jaar geleden, te huur was voor achtendertighonderdvijftig Euro per maand. Het heeft nu bewoners die zich nooit laten zien, al stond er op een dag wel ineens een protserige salontafel van messing en glas op het balkon. Voor stoelen zijn ze waarschijnlijk nog aan het sparen.
Hunnie hebben daro dus wél balkons en wij niet, tot licht verdriet van E, en in éen van de dragers daarvan bevond zich ook dit jaar weer de kraamkamer van een gierzwaluw. Of die vogelsoort broedzorg deelt weet ik niet, maar het is, in zo’n periode vanaf midden juni tot half juli een af- en aanvliegen geblazen en voor mij daarom een lust voor het oog, al heb ik Het Uitvliegen Zelf twee seizoenen precies gemist.
Zó, nu ben ik net terug van de opmeetexercitie: tussen de twee gebouwen liggen tweeënveertig tegels van veertig centimeter lengte wat het nettoresultaat, als ik me goed vermenigvuldig, op zestien meter tachtig brengt. Maar er is nog sprake van wat restruimte, naadjes en een gootje, dus laten we het op ruwweg zeventien meter houden; drie meter minder dan wat ik op het oog schatte, maar wat geeft dat. Je krijgt bij dezen in ieder geval een aangescherpt globaal idee…
Vanuit the study kijken we, langs die dure etages, een kilometer of vier, vijf, zes (ik ga dit niet nameten!) richting de einder. Om te beginnen naar het Westerdok (een watergang van Het IJ naar de Prinsengracht waaraan ons eiland zijn naam te danken heeft) en dan over het Bickers- en Prinseneiland, vervolgens over het Westerpark en over de volkstuin van Wilma, een vriendin van E, en dan naar het Sloterdijkgebied en zelfs naar Het Verderop, met zijn electriciteitsmolens in het Westelijk Havengebied die me dagelijks de windrichting duiden, en het onzichtbare IJmuiden.
Als ik vanuit mijn rookraam in de werkkamer links naar beneden kijk, naar dat blok op zeventien meter tegenover ons en me concentreer op het appartementje op drie hoog, bevindt het uiteinde van mijn blik zich in de huiskamer van een jong stel. Omdat ik hun interieur van nogal schuin bovenaf moet beoordelen ga ik niet over tot het uitdelen van punten want dat zou onrechtvaardig zijn. Ze hebben speakers op mooie standaards die volgens mij prijzig zijn geweest, al kan ik het merk niet ontcijferen omdat mijn verrekijker zich in De Jordaan bevindt. Maar het kleedje waarop ze, al staat er regelmatig een wasrekje op te drogen, de was daaraan bedoel ik, vrijwel elke dag yoga of andere trage bewegingsoefeningen doen, lijkt me maximaal van IKEA afkomstig. Het was me eerder opgevallen dat Hij nogal een Pietje Precies is toen hij zich meer dan twintig minuten bezig had gehouden met het schikken van de schaarse plantenbakken op hun balkon en het eindresultaat werd werkelijk niet anders dan het uitgangspunt. Maar ik heb hem ook eens bezig gezien, deze keer zeker een half uur, om het vel anti-glij-materiaal onder dat tapijtje plooiloos te schikken. Eindeloos ging dat door: dan weer de ene helft, dan weer de andere openvouwen, een beetje trekken en gladstrijken, toch eens kijken wat er gebeurt wanneer we helemaal opnieuw beginnen, opstaan om, met de kousenvoeten aftastend, te zien of het wel goed voelt, nee, toch nog niet helemaal, slokje thee… Eindeloos ging dat door tot ik het écht te gênant begon te vinden, al ging hij zo in zijn bezigheid op dat hij van mijn uitkijkpost geen weet had en, tenzij hij deze verhandeling onder ogen krijgt, ook nooit zal hebben.
Maar het allerlaatste nieuws, van een week of zes geleden althans, is dat Hij en Zij vader en moeder geworden zijn. Op zich had ik dat al een tijd zien aankomen, vooral bij haar, maar omdat ik er niet voor heb gestudeerd en zelf nooit kinderen heb gekregen, en wegens gebrek aan direct contact (ik zou haar en hem op straat niet eens herkennen), was ik niet precies op de hoogte van de datum waarop het feestje uitgerekend was.
De eerste tien dagen volgend op de dag waarvan ik vermoedde dat de bevalling had plaatsgevonden bleven de gordijnen dicht, al was er af en toe sprake van enige actie in de vorm van licht aan/licht uit, balkondeur of een raam een beetje open en weer dicht, maar het was allemaal minimaal. Dat baarde me grote zorgen. Vooral omdat we vroeger thuis gordijnen dicht hielden in een rouwperiode omdat iemand van nabij er niet meer was (op mijn lievelingsneef na gelukkig alleen opa’s en oma’s). Toch ging het voorhang na verloop van tijd op dagelijkse basis open en kwam er zicht op een deel van een aan het plafond hangende slinger van aan elkaar geregen roze harten. Tot voor kort zou dat hebben gewezen op de geboorte van een dochter, maar aangezien de geslachten tegenwoordig nogal door elkaar lopen, zowel feitelijk als in de formatterende opvoeding, durf ik daar niet 100% voor te pleiten omdat ik niet op zaken vooruit wil lopen en zuiver in mijn informatie wil blijven, dus ook in mijn twijfels en onzekerheden. Sindsdien heb ik zicht, als ik uit het venster rook, op moeder die, gezeten op de haaks op het raam geplaatste eenvoudige bank, naar me toeschijnt vrijwel de gehele dag door, de kleine de borst* geeft, wat bij mij de vraag oproept of la Petite wel genoeg slaap krijgt. Ontroerend als dit moge klinken, hiervan ontgaan me alle details omdat het genretafereel zich, door het verschil in lichtsterkte tussen binnen en buiten, en vanwege weerkaatsing van dit of dat, vooral als een kubistische voorstelling aandient. Maar mooi is het allemaal wel en ik hoop dat iedereen zich daar aan het overkantje in een geweldige gezondheid bevindt en een gelukkige toekomst tegemoet gaat. Van dat laatste vraag ik me soms af, al ben ik een optimist, wat ik daarvan nog mag meemaken. Vader valt trouwens de laatste tijd nauwelijks meer te signaleren. Of hij zijn tijd verbeidt in een internetcafé om zijn aandeel in het ouderschap te ontlopen weet ik niet, maar het valt me wel op. Bovendien heeft hij zijn participatie in de erfelijke overdracht natuurlijk reeds geleverd, dus voor de afwas hoeft hij geen tijd meer vrij te maken (deze schampere opmerking dient door de lezer laatdunkend genegeerd te worden).
* Borstvoeding is, zoals bekend, voor een boreling het aller gezondst, al moet je bij reclame voor babyvoeding op de televisie wel precies op tijd met een loep voor de buis zitten omdat, ergens onder in beeld en heel kort, daarvan melding wordt gemaakt. Helaas zien veel nieuwe moeders in zich nog ontwikkelende landen af van borstvoeding juist vanwege de indringende reclame voor industrieel vervaardigde producten door de grote producenten ervan; schande!
-o-o-o-o-o-o-
Pauze! Proost!
-o-o-o-o-o-o-
Twee weken geleden kreeg ik door het Fotomuseum Den Haag een foto geretourneerd die ik uitgeleend had voor de tentoonstelling Hommage aan Paul Blanca, samengesteld door directeur Wim van Sinderen en fotograaf Koos Breukel. Het betreft een werk dat ik ooit ten geschenke kreeg van de kunstenaar en dat ik spoedig daarna heb laten inlijsten, maar nooit heb opgehangen. De afgelopen jaren bevond het zich tussen een aantal andere kunstwerken in een opslag waar ik nog wat spul van na mijn scheiding heb ondergebracht en dat ik nog steeds niet, hoe fijn m’n appartement ook is, kan plaatsen. Per dom geluk wist ik zowaar deze foto boven water te krijgen en kreeg die een eervolle plaats in de presentatie in ’s-Gravenhage, al heb ik die wegens praktische omstandigheden niet kunnen bezoeken.
Ik kreeg het werk cadeau kort nadat ik voor Paul een tekst had geschreven voor de catalogus van zijn tentoonstelling van zelfportretten in de Frankfurter Kunstverein in 1992. Een tekst die achter in de mooie publicatie werd geplaatst, maar waaruit de toenmalige directeur van het instituut voor zíjn tekst, die natuurlijke de catalogus opende, de meest significante delen ongevraagd en vrijwel integraal overnam.
Paul en ik waren twee dagen voor de opening reeds in Frankfurt om de laatste verfijningen aan de presentatie te verzorgen. We deelden een hotelkamer, waar Paul, na een nachtelijke jacht op een drupje harddrug, bebloed, maar wel voorzien van twee flesjes Coca Cola, terugkeerde. Voor die opening zelf was een enorm contingent aan Nederlandse vrienden en collega’s van Paul uitgerukt en die werd mede daardoor een succes. Bovendien kreeg Paul voor het slapen gaan een blaasklus van éen van de overgekomen dames, waardoor het zilveren randje werd verguld.
Een aantal maanden daarna ontplofte onze vriendschap en samenwerking, in belangrijke mate vanwege Paul’s afhankelijkheid van diverse middelen. Omdat onze vriendschap haar fundament al had in de eerste helft van de jaren tachtig herstelde die zich na verloop van tijd. Zeker de laatste jaren van zijn leven (1958-2021) zagen we elkaar met enige regelmaat in vriendschap en liefde.
Het gekke is dat de meeste kunstwerken die op dit moment hier in huis hangen portretten zijn, of als zodanig kunnen worden beschouwd, terwijl ik toch ook dol ben op bijvoorbeeld monochrome kunst. En voornamelijk in- en in de buurt van de keuken, die overigens nauwelijks te scheiden valt van de woonkamer, want zo pakt dat uit in een hedendaags appartement. Aan de muur tegenover het aanrecht hingen enige tijd van links naar rechts: een tekening van Philip Akkerman (een zelfportret, vanzelfsprekend), een werk van Jack Pierson (een nogal luguber negatiefbeeld van een man) en een ongesigneerde VOUS ETES ICI-editie van Han Schuil (een losjes maar vaardig gestileerd doodshoofd, in zeefdruk uitgevoerd op een spiegel).
Het werk van Pierson heb ik een paar dagen geleden gewisseld met het werk van Paul. Het gevolg daarvan is tamelijk overweldigend vanwege de enorme kracht die dat blijkt te hebben. Niet dat de flankerende twee stukken doetjes zijn, in tegendeel, maar sommige werken van beeldende kunst hebben zo’n eigenschap en dat gevolg. Omdat mijn conclusies dienaangaande nog maar net in ontwikkeling zijn, laat staan getrokken, wil ik hier op onderzoek naar waar hem dat in dit geval in schuilt.
Vanaf de bank, als ik niet naar buiten of naar de tv kijk, of in een boek ben verdiept, is dat trio nu mijn uitzicht. Ongetwijfeld door een meetfout mijnerzijds hangt Paul’s foto een centimeter hoger dan de horizontale middenlijn die ik bij het bepalen van de hanghoogte van elk werk in huis consequent hanteer.
– Tekst gaat door na de foto
Er is een man geportretteerd want de persoon heeft een baard. Een dromerig maar tevens geconcentreerd gezicht dat ons aankijkt alsof niet wij hém, maar hij ons doorgrondt. De achtergrond, de omgeving rondom het gezicht, is een teer, wazig grijs, een back-drop waar geen verloop in zit, terwijl die toch kleur krijgt door, ik zou bijna zeggen een vederlichte en nauwelijks meetbare grafiettoon (het is een zogenaamde gelatine silver print). Far, far away is die achtergrond. Eerder werkend als een gloed, waardoor de beeltenis van de man zich des te meer naar ons toe beweegt. Het portret zelf betreft een klassieke buste waarbij de persoon net vanaf de oksels wordt weergegeven. Schouders en een deel van de borst zijn erg donker, intens antraciet, en vormen daarmee een sokkel voor het hoofd. Midden op de borst schittert een knoopje van het overhemd als een tik op een visuele triangel. Hoofd boven buste leveren een fraaie verhouding op tussen portret en ‘restruimte’, achtergrond dus, die rust geeft en balans, ook omdat het begin van zijn bovenarmen precies binnen de zijkanten van het kader blijven. Het model, Francesco Clemente (Italië, 1952), neigt zijn hoofd voor ons naar links en leunt op ondersteunende handen terwijl hij ons beziet. Verveeld of priemend, weifelend of intens? Een idee dat bij mij maar niet weg wil is dat hij met een soort bezonken maar toch geconcentreerde nieuwsgierigheid kijkt naar vallend fruit in een boomgaard.
Paul kreeg de portretopdracht van een New Yorkse galerie die Clemente in die jaren vertegenwoordigde om als advertentie voor een tentoonstelling te worden gepubliceerd in het Amerikaanse kunsttijdschrift Artforum. Italiaanse kunstenaar Clemente was toen enorm wereldberoemd en is dat nog steeds.
Het is vrijwel onmogelijk om je, bij nadere beschouwing, te onttrekken aan de aandacht die de geportretteerde aan ons als kijker geeft. En niet alleen vanwege de indringende blik die hij op ons richt. Opmerkelijk is, dat naast Clemente’s mooie, priemende ogen, ook zijn linker oor een hoofdrol speelt. Dat oor bevindt zich, duidelijk uitgelicht, net even rechts van de kruisende diagonalen in de compositie; een veelgebruikt hulpmiddel, die diagonalen, om een voorstelling iets extra’s mee te geven. Het kan best zijn dat Paul bij het afdrukken dat oor een beetje heeft ‘tegengehouden’ om die nadruk te verhevigen, al zat het DNA voor dit aspect al in het negatief. Hierdoor wordt ook duidelijk dat het hoofd niet alleen scheefgehouden wordt, maar iets is gedraaid. Gevolg en conclusie? Francesco Clemente luístert ook naar ons!
Naast andere dingen is het typerend voor mij dat ik me al schrijvend laat leiden door waar het toetsenbord me leidt. En dat ik alleen ‘noodzakelijk’ onderzoek verricht wanneer me dat ‘te pas’ komt. In dit geval dacht ik: ik zal eens kijken hoe en door wie Clemente zoal nog meer is geportretteerd, bij voorkeur in de jaren tachtig. Ik houd het voorlopig maar bij Blanca’s collega’s Andy Warhol en Robert Mapplethorpe, al is er ook van andere fotografen beeldmateriaal beschikbaar. Het valt op dat Clemente zich vaak zodanig laat vereeuwigen dat zijn handen een belangrijke rol spelen in de voorstelling. Het kan niet anders of hij was vaak mede-arrangeur van het beeld, wat dat aspect betreft. Geen wonder, want hij heeft zelf vele werken (tekeningen, aquarellen, etsen) gemaakt waarin de hand ‘geportretteerd’ werd of een hoofdrol speelde, mede geïnspireerd door zijn verdieping in de Indiase kunst en religie.
– Tekst gaat door na de foto
Eén van de eerste polaroids die Warhol van hem maakte dateert van 1981: Clemente’s hoofd rust in een beetje dandy-achtige pose op zijn linkerhand, de linkerschouder bravoureux naar voren. Al met al betreft het hier een jongeman met schuchterheid in zijn blik. Maar ook hier het oor!
– Tekst gaat door na de foto
In 1982 portretteerde Robert Mapplethorpe Francesco Clemente: Duidelijk een stuk zelfbewuster, maar tegelijkertijd deemoedig, bijna ingekeerd, met de handen voor zijn borst over elkaar heen gelegd. En met een iets genegen hoofd. Het geheel is nogal pathetisch en op het saaie af, als ik dat mag zeggen. Formeel zijn er enkele overeenkomsten met Blanca’s portret: de donkere jas, de plaatsing van de figuur in het vlak met de ellebogen min of meer leunend op de onderrand, al is de kadrering benauwend en is de achtergrond nogal grauw. Er is sprake van een jaren dertig August Sander-atmosfeer.
– Tekst gaat door na de foto
En dan is Andy weer aan zet; Clemente was intussen een regelmatig opduikend personage in de entourage van Warhol (we spreken van 1986). Ook hier weer een polaroid. Andy zou net een andere opname verkiezen boven deze om een zeefdrukportret (3x vrijwel hetzelfde, flush tegen elkaar aan) van Francesco te maken en, naar ik aanneem, aan hem te schenken. Het bevindt zich in ieder geval in Clemente’s collectie.
Net als bij Mapplethorpe zit de geportretteerde klem in het kader van de opname, maar hier is de blik helder en vol zelfvertrouwen. Wat het meeste opvalt, is de positionering van de handen die tegen de onderkant van het gezicht gevlijd zijn (en weer het oor, natuurlijk) en daarmee de overeenkomst met het portret door Paul. Deze foto is afkomstig uit het archief van Andy Warhol en via de later naar hem genoemde stichting in een privécollectie terecht gekomen. Warhol heeft hem dus altijd ‘onder zich’ gehouden. Bij mijn weten heeft Paul Blanca Andy Warhol nooit ontmoet en het is dus maar de vraag of hij Andy’s portret heeft gekend en mede als uitgangspunt heeft kunnen nemen voor zijn eigen werk.
Oplettende kijkers thuis is het natuurlijk allang opgevallen dat Blanca een gebbetje uithaalt met onze waarneming: de handen in zijn portret kunnen onmogelijk die van Clemente zelf zijn. Daarvoor zijn ze te klein en te lieflijk. Het zijn dan ook de handen van zijn dochter Nina die toen een jaar of zeven, acht oud was. Maar wat doen deze handjes en onderarmpjes met dit portret? En wie heeft de boel zo gearrangeerd? Ik geef je op een briefje dat dat Paul is geweest! De ongelooflijk intelligente compassie waarmee Paul mensen portretteerde, ik heb het zelf twee keer meegemaakt, en de ver doorgevoerde regie die hij in handen hield, maakte hem een meester in het aanbrengen van betekenislagen in zijn foto’s. Zie daarvoor net zo goed zijn zelfportretten. We kunnen alleen maar gissen naar wat de locatie van de opname is geweest want er ontbreken omgevingsaanwijzingen. Vrijwel al het werk van Paul werd geschoten in een studiosituatie, en de achtergrond en de belichting doen ook hier zoiets vermoeden. Duidelijk is in ieder geval dat Clemente zijn dochter meenam, waarschijnlijk op verzoek van Paul zelf die vrijwel zeker het snode plan voor de kracht van de voorstelling reeds gesmeed had.
Want: de ledemaatjes van Nina, die zich hier aandienen in de vorm van een chromosoom, onderstéunen niet haar vaders hoofd maar tillen het op, bieden het aan ons aan: ‘Zie, dit is mijn vader! Kijk hoe hij kijkt en luister zoals hij luistert!’ Dankzij Paul zijn Nina’s kinderhanden gevuld. Niet gauw, maar liefdevol en eindeloos!