Spreeuwel en Spreuwel zijn kort na elkaar ieder uit hun eigen eitje gekomen, maar Spreuwel eerder. Ze zijn daarom bijna een soort tweelingvogeltjes. Ze beginnen net een beetje veren te krijgen, maar wat ze daarmee moeten is nog onduidelijk. Of ze kriebelen? Nou en of! Vooral als ze in hun nest tegen elkaar aan zitten. En dat is meestal het geval want erg groot is dat nest niet.
Spreeuwel en Spreuwel hebben steeds honger, maar daar houden mama en papa rekening mee. Die vliegen af en aan met wat ze maar kunnen vinden: wormpjes en kevertjes. Maar die kevertjes kriebelen óok, maar dan in je keel, vooral als de pootjes nog een beetje wiebelen.
Spreeuwel is zes weken oud, kan goed om zich heenkijken en Spreuwel, zijn broertje, heeft net hun zusje Sylvia het nest uit gegooid omdat ze iets teveel ruimte innam, dus er is wat meer vleugelslag. Sylvia was daarna voer voor de kat.
Spreeuwel zit er al een tijdje mee dat zijn moeder en vader steeds komen aanvliegen met kevertjes. Voor hem in ieder geval. Het lijkt wel alsof zijn broertje Spreuwel steeds de wormpjes krijgt, denkt Spreeuwel, en hij de kevertjes. Die hebben een hard schildje over hun eigen vleugels. Soms is hij zelf ook niet snel genoeg. Spreuwel is dan de eerste om maden en wormpjes uit mama’s bek te pikken. Spreuwel schreeuwt ook soms wat harder. Papa lijkt vaker zacht voer bij zich te hebben. Maar daar is Spreuwel ook steeds sneller bij. Pech dus, en dan moet Spreeuwel het maar weer met een Lieveheersbeestje doen. Die zien er wel goed uit, maar daar proef je niets van. Het is steeds alsof er even iets in je keel blijft steken. Nou ja, eten is altijd lekker, dus Spreeuwel maakt er zich niet druk om.
Sinds Sylvia uit het nest is gevallen, kunnen Spreeuwel en Spreuwel binnenshuis iets meer met hun vleugeltjes wapperen. Dat geeft een hoop stof, want mama en papa zijn niet echt stofzuigers. Dat stof waait wel meteen het nest uit. Met dat gewapper helpen ze eigenlijk een beetje mee in de huishouding. Als mama en papa de poepjes van Spreeuwel en Spreuwel over de rand van het nest hebben gegooid is het eigenlijk allemaal helemaal schoon.
Wat zien ze eigenlijk als ze over de rand van het nest durven te kijken? Niet zo heel veel. Beneden is het nogal diep en boven lijkt het oneindig. En verder veel groen loof. Ze horen ook gepiep van andere vogelkinderen. Maar die kennen Spreeuwel en Spreuwel niet en ze weten niet eens of het nichtjes of neefjes zijn. Ze kunnen er niet mee spelen want dan valt natuurlijk iedereen uit de boom. Maar een beetje heen en weer piepen kan natuurlijk geen kwaad.
Met die veertjes beginnen ze elkaar wel steeds meer te kietelen. Ze lijken ook wel groter te worden. Bij Spreuwel, die iets eerder uit zijn ei kwam, groeien de vleugels wat sneller. Af en toe klimt hij tegen de takjes en het plastic op. Dan is hij dus bij het eind van het nest. “Ai, wat een afgrond!” denkt Spreeuwel, als hij over de rand durft te gluren.
Het is ook hoog waar ze zitten, want anders hadden papa en mama niet hoeven kunnen vliegen. Maar sinds gisteren komen die niet meer meteen het nest in. Op een afstand van vijf vleugels gaan ze op een tak zitten. Met een wurmpje of een Lieveheersbeestje in hun snavel. Maar Spreeuwel en Spreuwel hebben honger. Hoe kunnen ze daar nou bij komen? Op hun gemak kijken mama en papa naar elkaar. Ze doen of ze niets in de gaten te hebben.
Spreuwel begint eens extra met zijn vleugels te fladderen. Hij waagt een sprong over de rand van het nest. Nou, dat kwam niet meteen helemaal goed uit! Pas vier takken lager krijgt Spreuwel met zijn tenen een beetje houvast aan een takje en blijft bibberend zitten. Mama komt meteen met een beloning: een heerlijke, verse worm. Het opeten is voor Spreuwel wel even een klus omdat hij zo wiebelt. Als hij klaar is denkt hij: Waar woonde ik ook al weer?, en kijkt omhoog. Daar ziet hij Spreeuwel’s koppie angstig en hongerig over de rand van het nest kijken. Oh, ja, dáar, denkt hij. Voorlopig blijft Spreeuwel even zitten waar hij zit.
In de verte klinkt het liedje Ticket to Ride van The Beatles.
Intussen heeft Spreeuwel bedacht: “Het is dáar diep en dáar hoog. Kan ik eerst niet gewoon les in zingen krijgen?” Maar Spreeuwel heeft honger en papa komt niet dichterbij. Spreeuwel kijkt nog eens voorzichtig over de rand van het nest en denkt: “Daar begin ik niet aan!” dus hij piept naar papa die nog een meelwormpje in zijn snavel heeft. Maar papa doet net of zijn neus bloedt, al hebben de meeste vogels niet echt een neus.
Ai, ai, ai, denken vader en moeder. Wat is er aan de hand met onze jongste zoon. Zou hij last van hoogtevrees hebben? Het lijkt er wel op. Papa springt op de rand van het nest en geeft Spreeuwel de meelworm. Niets is erger dan honger.
Toch moet nu ook de jongste het nest uit. Zo’n nest kostte heel veel moeite om het in elkaar te zetten, maar het gaat maar éen lente mee. Maar Spreeuwel vindt alles voorlopig prima. Terwijl Spreuwel fladderend wat op takjes rond hupst heeft Spreeuwel alle ruimte in het nest. En er is niets meer dat kriebelt.
Spreeuwel weet wel dat er vogeltjes zijn die meteen een bospad of een oever op rennen als ze uit een ei gekomen zijn. Maar hier in de lucht is helemaal geen bospad, laat staan een oever. Het is hier nogal luchtig, leeg en eng, denkt hij en flappert eens extra met zijn vleugels. Het nest is weer voor een tijdje schoon, in ieder geval. Dan stopt hij zijn koppie tussen zijn veertjes en slaapt.
Zonder dat Spreeuwel het merkte waren papa en mama ook in het nest beland, dus werd het, zo samen, snel wat warmer. Ouders willen ook wel eens rust, al hielden ze om beurten Spreuwel in de gaten. Die zat per slot van rekening nog steeds een paar takken lager.
En ze overlegden héel zachtjes met elkaar.
“We kunnen hier moeilijk met Spreeuwel tot in de winter blijven zitten. Hij moet er op uit.”
“Ja”, zei mama, “dat vind ik ook.”
“Volgens mij kan hij best vliegen”, zei pappa.
“Oh, zeker” zei mama, “maar hij durft niet, hij heeft hoogtevrees, hij denkt dat het eng is.” Hoogtevrees is een woord dat betekent dat je bang bent om van boven diep naar beneden te kijken.
“Hoe kan vliegen nou eng zijn, vliegen is toch mooi?”. Papa was nogal recht-door-zee.
“We moeten het voordoen”, bedacht mama.
“Maar we vliegen de hele tijd al”, zei papa weer.
Dus zei mama: “Maar als we nou eens léuk vliegen!”
Nou, daar begonnen ze de volgende dag mee. Het was nog bijna niet licht. Mama en papa gingen boodschappen doen voor Spreuwel en Spreeuwel. Eten halen voor het ontbijt. Luisterend naar kevertjes, wormen en maden in en onder het gras en het mos. En er met hun snavels in spittend om hun kroost te eten te kunnen geven. Met volle snavels kwamen ze terug en ze kregen allebei lekkers.
Toen sprongen pappa en mamma weer het luchtruim in. Op weg naar het eten zoeken hadden ze het “leuk vliegen” al uitgeprobeerd. Na een kort ommetje rond de boomkruinen kwamen ze, kwetterend van plezier, snel terug naar de kinderen.
Spreuwel zag ze als eerste. Hij had eerst wat gefluit geoefend, dus hij floot. Spreeuwel klom naar de rand van het nest. Oh, oh, oh, wat was het toch hoog, allemaal. Wat was er aan de hand? Tussen de bladeren door zag Spreeuwel papa en mama aan komen vliegen. Dat zag er raar uit! Hadden ze weer van de gistende peren gegeten? Nee, daarvoor was het te vroeg. Toch leek het wel alsof ze plezier hadden, vrolijk waren! Alsof de lucht te klein voor hen was. Alsof hun vleugels groter waren geworden. Het ging van links naar rechts en van op en van neer. En ze kwamen vanuit de verte op Spreeuwel en Spreuwel toegevlogen, echt op hun af. Het leek wel alsof ze gelukkiger waren dan anders. Ze hadden iets voor ogen.
Toen dacht Spreeuwel: “Zoiets moet ik ook kunnen!”. Hij sprong van de rand van het nest en dook zijn ouders met een wijde blik tegemoet. Hij schrok er zelf van. Eerst een beetje onwennig flapperen, want alle begin is moeilijk en ongewoon. Omdat Spreuwel hem verbaasd volgde deed Spreeuwel extra zijn best. Hij kon het óok: Vlíegen, al ging het niet meteen vanzelf. Spreeuwel wist dat hij het durfde en wilde ineens niks anders meer. Boven of beneden was niet meer belangrijk. Snel waren ze met zijn tweeën bij papa en mama. En ze dansten met zijn vieren. Hoger en hoger in de lucht en dan weer omlaag, met de vleugels uitgestrekt. Maar er was geen diepte meer.
