Het allerergste is wel Herman van Veen: de man die denkt dat alles wat hij denkt, uitspreekt of, godbetert, schildert, iets met originaliteit, menselijkheid of kunst te maken heeft.
Van Veen is een man met een landgoed, maar met een gedachtengoed van een keuterboer uit 1911. Muzikaal was hij nooit een held al deed hij viool en de meeste mensen niet: wat een wonder!! En met verdunde versies van allang sterker uitgevoerde nummers. En dat dan nog eens in een Nederlands dat het gelul in de Tweede Kamer tot poëzie verheft.
En die stem. Gisterenavond kwam Gerard Cox weer eens voorbij; oké, geen Charles Aznavour, maar fluweel en met een begrip en met een gevoel dat Van Veen ontbeert. De coloratuur van Van Veen, die geen enkel van de liedjes, hoe lamlendig ook, nodig heeft en het gefleem met mogelijke betekenissen, die Van Veen, in welke vorm dan ook, effectief weet te omzeilen moet een gedachteloos publiek natuurlijk enorm aanspreken. Een geheim dat met werkelijk niets te maken heeft. Sentiment voor vroeg demente oudere jongeren.
Mijn vader moest wel eens huilen als Van Veen zijn wijsheid, in woord of gebaar, met de wereld deelde. Het doet me verdriet om daardoor in te zien dat mijn vader net zo’n minkukel was als deze aansteller.
Van een kwaliteit valt ook de kwaliteit te beoordelen evenals over de kwaliteit van smaak valt te twisten. Bij Van Veen is niets van waarde en alles steeds weer waardeloos. Angstaanjagend, eigenlijk.