ANDERS DAN IN KEULEN …

Deze tekst schreef ik enige tijd geleden, maar ik ben er nog steeds niet helemaal zeker van. Toch lijkt het me een goed moment om hem “voor de leeuwen” te gooien. Maar dat is meer een kwestie van intuïtie dan van overtuiging:

ANDERS DAN IN KEULEN …

Hoe kan het in godsnaam zijn dat ik soms denk dat ik anders ben dan andere mensen, bijvoorbeeld anders dan mensen in Keulen. Wat ben ik toch een domoor. Ik ken alles in de wijde omgeving van de Dom daar, en als REM daar optreedt dan kan ik me daar alles bij voorstellen. Maar hunnie in het publiek zijn andere mensen, denk ik dan, in mijn oneindige bekrompenheid. Anders in hun humor, en in hun gebrek daaraan, en in hoe ze hun neus snuiten, hoe ze naar REM luisteren …, denk ik dan. Oh mijn God, was ik maar dood. En ik schaam me zo. The Kinks zingen: I’m not like everybody else, maar ze hebben ongelijk.

Anthony Bourdain, die helaas echt dood is, was elke keer weer blij als hij terug was in Vietnam: vanwege zijn vrienden daar, vanwege het land, vanwege het eten en vanwege het bier in Hanoi, omdat daar voor hem weinig boven ging. Nou heeft Tony gelukkig ook wel eens Eisbein geproefd in Keulen, en het lekker gevonden, een varkenspootje, met geleiachtige tussenbeetjes; hij stak, naar mijn mening, iets te weinig de loftrompet van Kölsch, maar daar zat voor hem vermoedelijk niet genoeg alcohol in.

Over het Duits-Nederlandse probleem, voor zover dat al bestaat, zijn veel dingen te zeggen. Een van mijn beste vrienden is dicht bij de grens opgegroeid en die kent het verschil nauwelijks; voordat ik het weet hebben we onze conversatie naar de Duitse taal verlegd, want ik ben in het Oosterbuurs niet per sé, éen, twee, drie een sukkel.

Tja, ik heb hem natuurlijk nooit gekend, maar ik had een oom gehad kunnen hebben (Give him a name!: Toine) die in Neuengamme, een concentratiekamp in Noord-Duitsland, na een reis langs andere kampen, doodgehongerd is. Hij was de oudste broer van mijn moeder. Blijkbaar deed hij, reeds op jonge leeftijd, allerlei dingen voor het verzet in Noord-Brabant (of in de wereld). Niemand heeft ooit kunnen achterhalen wat die dingen geweest zijn. Dat verlies (hij kon goed tekenen, ook nog) is natuurlijk het gezin van mijn moeder en de rest van de familie gaan kenmerken (kind, neef, broer verliezen, en zo), en dan alles ook nog door die kutmoffen …

Dat mijn vader, reeds jong EHBO-er en, daaraan tot op latere leeftijd met maandelijkse regelmaat bloed gevend, ook betrokken was bij de opvang van slachtoffers uit de oorlogskampen, maakte hem, binnen ons gezin, tot een in zich zelf gekeerd mens. En tot iemand die het goede in zijn kinderen tevoorschijn wilde toveren, vaak met klappen gepaard. Een soort Hans Klok, maar dan, om voor ons onnavolgbare redenen, vaak boos  en agressief.

Dat ik dit weinige van zijn geschiedenis ken betekent dat er mij iets over is verteld, maar verder kan ik er niet over uitwijden, want dit was alles wat ons kinderen werd toegemeten. Dat het zwaar en droevig moet zijn geweest liet zich eenvoudig  tussen de regels doorlezen.

Mijn moeder had wel enkele vrolijke verhalen te vertellen over die tijd. Hoe ze op het arbeidsbureau werkte en zaken verdonkeremaande om daarmee de bezetter dwars te zitten waar het ging om mogelijke Arbeitseinsatz, voedselbonnen, en dergelijke. Querulante streken, die vaak aspecten van dapperheid en slimheid in zich hadden. Tegelijkertijd kon ze het hebben over het rijkste Joodje van Bergen op Zoom, dat in de jaren dertig, in zijn Rolls Royce, een blijkbaar minder geliefde, maar bekende persoonlijkheid in dat stadje was.

Niet dat mijn vader het tegensprak, in tegendeel, maar dit was een voorbode van latere vormen van vooroordelen, waarin omgang met de gekleurde medemens, laat staan een huwelijksrelatie met een Surinamoïde, slechts tot ellende kon voeren. Zo ook was omgang met homoseksuelen sterk af te raden vanwege het besmettelijke aspect van de afwijking. Nou werden er aan de deur geen homo’s verkocht en moesten Jehova’s-Getuigen meteen opdonderen als ze op zondagochtend aanbelden, maar ik moet eerlijk toegeven dat er zaadjes werden gezaaid. Andere mensen waren Anders, ook omdat we niet met protestantse kinderen mochten buitenspelen

Wel schiet me ineens Imbras te binnen, een toen vier- of vijfjarig meisje dat het enige kind was in een Turks gezin dat direct achter ons woonde in een door tijd en weer vrijwel gesloopt behuizinkje, en over een gammel, net niet instortend, scheidingsmuurtje werd getild om met ons te spelen (en aan het eind van de dag weer terug gegooid, natuurlijk). De kleuter stonk een uur in de wind, maar ze was welkom en vrolijk.

Wat later werden mijn schoolvriendjes (vriendinnetjes, alsmaar langskomend,  waren dan altijd al stapelverliefd op mij, zonder dat ik ook maar iets in de gaten had) door mijn ouders, onderverdeeld in twee categorieën: A: “Je steekt er weinig van op” of B: “Wel een aardige jongen”. Uit categorie B ontving ik, zeker wat later, weinig schoolgenoten thuis want die waren, eigenlijk zonder uitzondering, “nogal eigenwijs”, wat alleen maar heibel gaf, letterlijk: men werd nog wel eens het huis uitgegooid, als vriendje van mij en zo is mij nog een halve carrière in de Nederlandse popmuziek ontgaan. In contact met de B-groep vond natuurlijk ook informatie-uitwisseling plaats over kunst, muziek en poëzie, soms politiek, hetgeen door paps en mams nou ook weer niet heel erg werd aangemoedigd. Want een kind, of een jong mens, met een mening kon beter zijn of haar bek houden, en kranten lezen was eerder iets voor volwassenen. Verliefdheden mijnerzijds, op geheel andere meisjes dan die hun ogen op mij gericht hadden, waarover ik mijn moeder wel eens in vertrouwen nam, moesten na een paar dagen “maar eens afgelopen zijn”. Mijn hemel, wat een hel, als ik er op terugkijk.

Nou, en dan zit je dus te kijken op een filmpjeswebsite naar een van je vele favoriete bands en dan denk je: “Toch kunnen ze de crux niet helemaal te pakken krijgen, daar in Keulen!”.

Laatst zat ik met een, nota bene Duitse, vriend te kijken naar een voetbalwedstrijd met als een partij het team waar hij een idolaat fan van is: Eintracht Frankfurt. Op een gegeven moment neemt de scheidsrechter een beslissing waar wij het geen van beiden mee eens konden zijn, maar, terwijl ik gelaten het vervolg af wachtte, raakte mijn vriend geheel door het dolle. Toen suggereerde ik hem om de arbiter een brief te schrijven waarin de vraag opgenomen zou kunnen zijn: “Wie denk je wel dat je bent?”, maar daarmee slaagde ik er niet in om de kwaliteit van zijn humeur te verbeteren. Gelukkig won Eintracht uiteindelijk, maar de vraag bleef me bij. En die ben ik mezelf gaan stellen, ook al hoef ik niet, tussen tweeëntwintig man, twee keer drie kwartier op een grasveld rond te hollen en éen keer per jaar éen Coopertest te doen.

Wie ben ik wel dat ik denk dat ik ben?

Men kan zich afscheiden van een, opgewekt of neerslachtig, geventileerde nevenmening door, weloverwogen, over bepaalde zaken na te denken en daardoor op “iets eigens” te komen. Dat daar vaak weinig origineels in schuilt is op dit moment even van minder belang.

Nadat we het begin van mijn laatste relatie achter de rug te hadden, deelde ik mijn vriendin (ook Duits, trouwens) mee dat ik, vanaf dat moment, pogingen wilde gaan ondernemen om eerlijk te zijn. Naast andere zaken, die een niet onbelangrijke rol speelden, was dat het begin van de ondergang van de verhouding. Zij interpreteerde mijn, uit echte wanhoop voortkomende, voornemen als een permanente leugenachtigheid mijnerzijds, met betrekking tot alles, terwijl ik niet het liegende type ben. Was ik dat maar geweest, dan had ik, in veel gevallen, dapper in mijn liegen, eerlijk kunnen zijn over waar het er echt toe deed. Over een politicus, over een museumdirecteur, over een collega die het allang verdiende om dood te zijn.

Maar nee: lafheid, eigenwijsheid en afgunst op een recht vooruit gesproken mening, belemmerde me, evenals het idee dat het onderdeuraspect van mijn persoonlijkheid er weinig tot niets toe deed.

En angst. Angst, zonder moed, dus. Angst kun je zeker een drijfveer (of zeg gerust, in mijn geval: “zinkveer”) in mijn leven noemen. En het bestempelen van de ander als “anders” hoort in dat pakket helemaal thuis. Angst als een signaal dat ik niet ben die ik wezen moet; dat ik me maar beter kan wegpraten, schamen en lullen in de richting van dit zowel als dat.

Weliswaar kan (of kon) ik het talent van een jonge kunstenaar spoedig herkennen (en daarmee niet bedoelend haar of zijn potentiële marktwaarde), en dat is zeker een talent van mij. En ik kon erover spreken, als ging het om mijn eigen marktwaarde. Maar ik was een kluns in het erkennen, ondergaan van mezelf.

Rivieren stromen altijd naar het eb en de vloed van de zee, zoals REM zingt in Find the River. Ik ben, op z’n hoogst, een zijriviertje; geen bron, geen waterval, geen Maas of Mississippi, geen delta.

Je kunt vrienden tegen komen om de hoek, maar ook ver weg. En ver weg stap ik misschien wel een keer een museum of een café binnen. Ik zal mijn vrienden niet meteen herkennen omdat ik ze nooit eerder ontmoette.

Ik ben geloof ik steeds meer aan het leren om geen schepen voor me uit te verbranden. Ik vind “de ander” een groot begrip, en tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, maar voor wie ik liefheb wil ik heten, en voor wie mij wil liefhebben wil ik proberen eerlijk te zijn. En voor een ander misschien wel in een toekomst, met het risico dat ik soms zelf die ander zal zijn.

Amsterdam, 1 April 2019

Find the River (R.E.M.)

Hey now, little speedy head
The read on the speed meter says
You have to go to task in the city
Where people drown and people serve
Don’t be shy
Your just deserve
Is only just light years to go

Me, my thoughts are flower strewn
Ocean storm, bayberry moon
I have got to leave to find my way
Watch the road and memorize
This life that pass before my eyes
Nothing is going my way

The ocean is the river’s goal
A need to leave the water knows
We’re closer now than light years to go

I have got to find the river
Bergamot and Vetiver
Run through my head and fall away
Leave the road and memorize
This life that pass before my eyes
Nothing is going my way

There’s no one left to take the lead
But I tell you and you can see
We’re closer now than light years to go
Pick up…

Neeltje Maria Min

Mijn moeder is mijn naam vergeten.
Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,
Laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

Voor wie ik liefheb, wil ik heten.

Gepubliceerd door hnsgls

Het is me intussen, omdat het me inviel, duidelijk geworden dat ik vignetten schrijf. Geen korte verhalen. Een soort broche, dus, of een dasspeld of een oorbel die ik aan mijn leven vastprik. Dat er thematisch weinig touw aan vast te knopen valt neem ik op de (ver)koop toe. Terugkerende gegevens zijn de beeldende kunst, architectuur, de liefde, taal en mijn wens om zoveel mogelijk zaken in het leven met elkaar te verbinden. Daarnaast publiceer ik af en toe een e-mail die ik aan deze of gene schrijf of heb geschreven. Mijn profielfoto is dertig jaar oud en een deel van een portret van drie galeriehouders, Milco, Adriaan en mezelf, dat in 1990 gemaakt werd door Paul Blanca. Speels doel van Paul was, denk ik, om ons er zo ijdel mogelijk op te zetten en dat lukte goed.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: