Hoewel ik dol ben op poëzie (dat is een halve waarheid, want ik geloof er liever in dan dat ik het lees) weet ik er maar weinig van. Toen ik nog de sterren van het hockeyveld speelde (ook gelul van de bovenste plank) zwelgde ik met schoolgenoten en een enkele docent in het werk van Rutger Kopland. Die kon zelf ook heel mooi voorlezen uit eigen werk, betrokken, jonge sla. Maar toen ik hem, na zo’n lezing een keer wat langer sprak bleek hij precies dezelfde voorkeuren voor beeldende kunst te hebben als zoveel Nederlandse literatoren kenmerkt: ietwat precies, niet te los, figuratief, de derde klas middelbare school-filosofie van Harry Mulisch, zeg maar, maar dan beeldend.
Stilstaan is een extreme vorm van lopen, had ik op jonge leeftijd reeds geformuleerd, want je moet ergens beginnen. Daarna kwamen, althans binnen mijn blikveld, Mulisch met “De wijn is drinkbaar dankzij het glas” en Kopland met “Weggaan is een vorm van blijven”.
De vrolijke, maar zeer verfijnde huppelverzen schrijvende dichter C. Stip vermeed dergelijke semi-filosofische constructen al waren (en zijn) ze beslist niet zonder betekenis. Ter gelegenheid van het hieronder aangehaalde gedicht voeg ik gratis een illustratie toe, namelijk die van een specifieke vink, de vernoemde zogenaamde kruisbek, want niet iedereen kent die vogel, al spreekt de naam voor zich bij het waarnemen van dit ornithologisch fenomeen.

Op een kruisbek
Een grote kruisbek te Maastricht
beminde zeer zijn achternicht.
Doch toen een oom met ouder rechten
het met die kruisbek uit wou vechten
sprak deze met een breed gebaar:
‘Hou jij je grote kruisbek maar’.