Poppenhuizen

In mijn jeugd ervoer ik een aantal dingen waarvan ik meen dat ik er, tot op de dag van vandaag, nogal door ben beïnvloed. In ons nogal strikte gezinsregime speelde een strenge vorm van het walgelijke katholicisme een grote rol, maar net zo goed ben ik gevormd door de boeken van Karl May en door de soul- en popmuziek die mij op zomerse dagen toeschalde vanuit het achterbuurtje dat aan de tuin grensde; binnenshuis was een dergelijke cultuuruiting verboden om te beluisteren. Daarnaast wordt ook wel beweerd dat ik eigenlijk ben opgegroeid in twee musea: het Teylers- en het Frans Hals-museum, en daar zit wat in omdat daar een vrijheid heerste die mijn nieuwsgierige blik ruim baan gaf. Mijn ouders merkten dat weliswaar als iets merkwaardigs op, maar lieten me begaan.

Naast de collectie van beeldende kunst en gebruiksobjecten was in het Frans Hals het poppenhuis van Sara Ploos van Amstel-Rothé voor mij een bron van aandacht, al speelde in mijn jonge leven speelgoed een relatief geringe rol. De fraaie verkleining van een luxeleven in een landelijk- of stadspaleis kon me elke keer opnieuw verwonderen, evenals het precieze handwerk waarmee elk voorwerpje was vervaardigd. Ik stelde me er eerlijk gezegd geen leven in voor, zag er geen miniatuurdames en –heren, laat staan –kinderen, in bewegen. Evenmin stelde ik mezelf een toekomstig leven in een dergelijke omgeving voor, al moet ik toegeven dat er intussen in mijn woning een aardige verzameling artistiek en anderszins goedbedoeld spul aan te treffen valt.
Zoals menig regelmatig lezer van mijn stukkies intussen kan beseffen ben ik erg gelukkig met mijn fijne appartement. Ik kan me niet beter wensen dan er tot het eind van mijn leven te vertoeven en dat heeft ook in belangrijke mate te maken met mijn uitzicht. Wanneer ik de goeie kanten opkijk zie ik luchten en vertes, en mijn verrekijker is dan ook altijd bij de hand. Zo cirkelde er onlangs een tijdje een ooievaar boven mijn hoofd en dat is, midden in de stad, nou ook weer niet zo gebruikelijk. Eén en ander vloeit mede voort uit het gegeven dat ik de (een) zesde etage bewoon van een gebouw dat midden op een ruim aangelegd binnenterrein is geplaatst. De stedelijke driehoek, die voorheen een industrieel karakter had, is in het begin van ons huidige millennium op aangename wijze volgebouwd en in 2008 opgeleverd. De architectuur stoort me niet, bij het verlaten van het complex stuit je, aan welke zijde dan ook, stante pede op water en er is dus adem, licht en ruimte.
Het Westerdokseiland, want daar heb ik het over, is een zeer gewilde wijk in het schaarse Amsterdamse aanbod en ik ben er dan ook niet de enige bewoner. Mijn uitzicht wordt dus mede bepaald door andere bouwblokken en daar wonen ook mensen en die zou je, met een beetje goede wil, mijn buren kunnen noemen. Wanneer ik vanuit de woonkamer een kleine twintig meter recht vooruit en schuin naar beneden kijk staan er, want ook wanneer ik mijn blik naar rechts richt, woongebouwen. Rechts tien hoog met op elke verdieping twee appartementen van elk 95 vierkante meter, en tegenover me zes hoog (exclusief het dakterras met opbouw) met kleinere oppervlaktes, al betreft het, in tegenstelling tot het mijne, in beide gevallen aangekochte ruimtes die af en toe, zo zul je begrijpen, niet voor kleine bedragen van eigenaar wisselen. Zo ben ik dus wederom omringd door poppenhuizen, maar dan op ware grootte. En omdat ik nu eenmaal, zoals voornoemd, nieuwsgierig ben en ik tenslotte érgens naar moet kijken, volg ik met enige regelmaat en interesse het reilen en zeilen binnen de kamers in mijn zicht. Weliswaar leert de mores ons dat eenieder zich met zijn eigen sores dient te bemoeien, maar ik vind mijn uitzicht ook mijn zaak.

De demografische samenstelling van de bewoners laat zich raden: niet iedereen is volledig well-to-do, maar in ieder geval redelijk voorzien van geld en goederen. Onlangs wisselde een appartement, tweederde van ‘mijn oppervlak’, voor bijna zes ton van eigenaar, al vermoed ik dat er nog wel met een douceurtje is overboden. Van de kwaliteit van de waarneembare goederen kan ik helaas geen loftrompet steken, want er valt binnen mijn kijkhoeken geen fatsoenlijk ontwerp, waar ik zelf nogal kien op ben, te identificeren. Dat geldt tevens voor vormen van wanddecoratie die vooral schitteren door afwezigheid, al zal ik later terugkomen op een recente uitzondering daarop.
En dan nu onverwijld over naar de bewoners in hun kamers, met daarbij de toevoeging dat ieder appartement een balkonnetje van een paar vierkante meter heeft. Die balkons krijgen jaarlijks een schrob- of hoge-drukspuitbeurt, wat enorm gesjouw met de armoedige beplanting met zich meebrengt, al wordt van het buitengenot door bijna niemand gebruik gemaakt, waarschijnlijk omdat ze op het Oosten zijn gericht en daarmee in de schaduw verkeren van onder andere het gebouw waarin ik woon. Een paar dagen geleden culmineerde dat bij éen van mijn overburen in het stofzuigen van het geringe oppervlak, naar later bleek als voorbereiding op een gezamenlijk etentje, dat er overigens heel gezellig kwam uit te zien. Het betreft in dit geval een kwartetvormig gezin: moeder, vader, dochtertje, zoontje. Beslist aardige luitjes, zo op een afstand, met wie ik een dagelijks zwaaicontact ontwikkeld heb en die ik deze keer een goedgeluimd ‘Smakelijk!’ toeriep omdat mijn leporelloramen open stonden, al was het buiten slechts 19 graden. Wat er precies op het menu stond moet ik je onthouden omdat ik geen zin had om mijn verrekijker erbij te pakken.
Een opmerkelijk fenomeen, tenminste, zo denk ik erover, is dat in de variëteit aan habitatjes vrijwel iedereen op een bepaald moment van de dag in haar of zijn ondergoed waar te nemen valt. Zo deed een bewoonster rechtsonder eerder vandaag het gordijn van een slaapkamer open in een nogal speels bedpakje. Een waarneming van dien aard blijft tamelijk zeldzaam omdat het meestal mannen in hun onderbroek zijn die zich aan mijn oog ontrollen, maar ook komt een enkele BH wel eens in het zicht. Voornoemd gezin deelt het eerste deel van de dag ook in een tamelijke naaktheid, al blijft dat bij moeder en dochter decent. Wat men hier her en der zoal aan alcoholica verorbert is me (nog) niet helemaal duidelijk, maar op zes hoog links vooruit zag ik onlangs het oudere stel (man/vrouw) dat daar over het algemeen anoniem verblijft om half elf ’s ochtends aan de Kir Royal. Dat kunnen ze zich waarschijnlijk prima veroorloven want toen ik twee jaar geleden eens uitvond dat de huurprijs van hun eenheid (inclusief dakterras + toegevoegd woondeel) voor de komma drieduizendachthonderdvijftig Euro betrof was ik nogal onder de indruk. Die prijs zal intussen nog wel iets opgelopen zijn, maar daar laten ze zich dus niets door in de weg leggen. Ze hebben een kleine hond die nèt niet door de spijlen van het balkon past, al kan ik dat, vanwege de vacht misschien mis hebben. Hij is nu, maar dat terzijde, van die anti-duivenpinnen op de rand van datzelfde balkon aan het monteren.
Direct hier tegenover, maar dan op drie-hoog, gaat het om vader, moeder en hun onlangs 2 jaar oud (slingers ‘and all’) geworden vrouwelijk spruitje. Volgens mij besteden ze aan de opvoeding daarvan op een goede manier aandacht. Terwijl ik intussen vier jaar hun overbuurman ben hebben ze me nooit een blik waardig gekeurd en dat verbaast me, maar het goede nieuws is dat zij weer zwanger is. Met mijn beperkte kennis van zaken, vermoedelijk door mijn kinderloze staat van dienst, schat ik de draagtijd tot op heden op een maand of zes dus ik reken haar op midden november uit. Zij liever dan ik, denk ik dan, maar het gaat in ieder geval voor najaarsreuring zorgen. Zij hebben geen hond, al vind ik een huisdier niet onbelangrijk tijdens het opgroeien, maar hun bovenburen wel; een Labradoodle van het formaat van een Airdale Terrier. Die laatste zie je tegenwoordig nauwelijks meer, maar de eerste des te vaker. In dit geval gaat het om een gedienstig dier, op het saaie af, als ik dat zo mag beoordelen. Van interactieve aanhankelijkheid is vrijwel geen sprake. Het wordt om beurten door hem en haar uitgelaten en volgens mij hebben ze daar alle tijd voor want van enige vorm van beroepsuitoefening heb ik bij geen van beiden ooit iets mogen constateren. Volgens mij vervelen ze zich dood, als je me toestaat om mij in hun te verplaatsen, maar misschien zijn ze elkaar genoeg, omdat dat schijnt te bestaan; zij is vrij mooi, proportioneel als qua gezicht, en hij ook, voor zover ik dat naar mijn maatstaven op waarde kan schatten. Ik heb zelf enige tijd overwogen om over te gaan op de verwerving van een lupus-achtige metgezel, ik heb daar immers goede ervaringen mee, maar mijn versleten rug en een talent voor botontkalking hebben me daarvan af doen zien en bovendien zit ik, los nog van af en toe fysieke gasten, dagelijks een uur of vier, vijf met lieve mensen aan de telefoon dus eenzaam ben ik niet.
Maar nu, zoals beloofd, wat aandacht voor de schilderkunst. Na een grondige renovatie is schuin rechtsboven een paar maanden geleden een nieuwe bewoner op negen hoog zijn appartement binnengetrokken. Los van de, naar mijn idee totaal nutteloze, verplaatsing van een wand erger ik me aan het totale gebrek aan organisatie in de rangschikking van de prullaria die zijn inboedel eigen is. Naast kastjes van nul en gener waarde, een hometrainer, een schoenenrek en een beeldscherm dat tot nu toe geen functie lijkt te vervullen, is ook het voeteneind van een bed zichtbaar. Daar wordt niet of nauwelijks in bewogen (gordijnen ontbreken). De aanwezigheid van een vrouw met enig inzicht in regulering van en voor een gelukkig leven ontbreekt glansrijk. Echter: sinds een paar weken staat op een paar stapels boeken (waarvan ik de titels net niet kan ontcijferen) een schilderij schuin tegen de oudroze/leverkleurig geverfde muur (why??) geleund. Ik kan, met mijn binoculair, niet goed zien of het om acryl- of olieverf gaat, maar ik denk het eerste. De voorstelling suggereert abstractie, maar er zijn wel degelijk figuratieve aanwijzingen. Eén derde van het werk, een verticale baan aan de rechterkant, is vrijwel wit, maar nogal losjes geschilderd, een amalgaam van lichte tonen, zo laat het zich aanzien. Het linker deel gaat van roze aan de bovenkant naar dooiergeel van onderen. Zo op het oog vind ik het een intrigerend werkstukje, het meet waarschijnlijk iets van 130 x 130 cm, maar er schiet me geen naam te binnen van een kunstenaar die er het copyright voor zou kunnen of willen claimen. De eigenaar, kunstverzamelaar mag ik hem vooralsnog niet noemen, is van een dusdanig identiteitsloos uiterlijk dat ik hem hier op de cour of buiten op straat niet zou durven herkennen, dus ik kan niemand vragen om een nader (be)kijkje te mogen ondernemen. En bovendien respecteer ik de privacy van iedereen.
Ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe mijn tegenoverliggende omgeving over míjn interieur en levenswandel denkt, want inkijkmogelijkheden zijn er genoeg (ook geen gordijnen!), zeker in de tweede helft van de middag wanneer de zon pal op mijn gevel staat. Maar wezenlijk contact heeft zich reciprook nog niet ontwikkeld, laat staan dat iemand haar of zijn gedachten over mijn poppenhuis op papier aan het zetten is. Naast andere dingen in de wereld zijn er twee zaken belangrijk: nieuwsgierigheid en afwachten. Daar doe ik het dus maar mee, voorlopig.

Gepubliceerd door hnsgls

Het is me intussen, omdat het me inviel, duidelijk geworden dat ik vignetten schrijf. Geen korte verhalen. Een soort broche, dus, of een dasspeld of een oorbel die ik aan mijn leven vastprik. Dat er thematisch weinig touw aan vast te knopen valt neem ik op de (ver)koop toe. Terugkerende gegevens zijn de beeldende kunst, architectuur, de liefde, taal en mijn wens om zoveel mogelijk zaken in het leven met elkaar te verbinden. Daarnaast publiceer ik af en toe een e-mail die ik aan deze of gene schrijf of heb geschreven. Mijn profielfoto is dertig jaar oud en een deel van een portret van drie galeriehouders, Milco, Adriaan en mezelf, dat in 1990 gemaakt werd door Paul Blanca. Speels doel van Paul was, denk ik, om ons er zo ijdel mogelijk op te zetten en dat lukte goed.

Plaats een reactie